Examples of using "Lui " in a sentence and their dutch translations:
Schrijf hem.
Geef hem terug!
Zorg dat hij het begrijpt!
Geef het aan haar.
Geef het terug aan hem!
Geef het aan hem.
Vertel haar waarom.
- Hij mist haar.
- Ze mist hem.
Laat het hem zien!
Vertrouw hem.
Ze gaf hem het geld dat ze hem schuldig was.
- Bel hem alsjeblieft op.
- Bel hem alstublieft op.
Is dat ’m?
Praat met hem!
Laten we het haar vragen.
Zijn beurt.
- Vraag het hem.
- Vraag hem.
Dat is hem.
Breng het hem!
Breng het terug naar hem!
Ik sprak met haar.
Ze heeft hem vergeven.
Ze schreef hem om te zeggen dat zij van hem hield.
Ze heeft hem meer nodig dan dat hij haar nodig heeft.
- Ze danste met hem.
- Ze heeft met hem gedanst.
Ze vroegen hem.
Heb je hem gebeld?
Ik heb vertrouwen in hem.
- Hij en alleen hij weet de hele waarheid.
- Hij en alleen hij kent de hele waarheid.
Vraag hem mij te bellen.
Schrijf hem onmiddellijk!
Ik zal het aan hem uitleggen.
Koop hem een biertje.
- Vertrouw je haar?
- Vertrouwt u haar?
- Vertrouwen jullie haar?
Ze zwaaide naar hem toe.
- Bel hem alsjeblieft op.
- Bel hem alstublieft op.
- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem vertrouwen.
Ze heeft zich aan hem toegewijd.
Ik heb je met hem gezien.
Maar deze man niet.
voor hem worden genomen.
de keizer hem.
Schrijf hem onmiddellijk!
- Laten we even binnenspringen bij hem thuis.
- Laten we even bij hem aanwippen.
Ik zal het hem vragen.
Geef ze hem.
Geef het aan haar.
Vertel het haar.
Laten we het haar vragen.
Laat het hem zien!
Ze mist hem.
Vertel hem waarom.
- Ze antwoordde hem.
- Ze antwoordde haar.
Ze gehoorzaamt hem.
Goed van hem!
Vertel haar alles.
Hij mist haar.
- Antwoord hem vriendelijk!
- Antwoord hem op een vriendelijke manier!
- Hij praat tegen hem.
- Hij praat tegen haar.
- Hij lacht naar haar.
- Hij lacht naar hem.
- Geef ze terug aan hem!
- Geef ze terug aan haar!
- Geef ze haar weer!
- Geef hem wat!
- Geef haar wat!
- Hij volgde hem op.
- Hij volgde haar op.
- Zij volgde hem op.
- Zij volgde haar op.
Is hij Tom?
Bid voor hem!
- Vertel hem waarom.
- Vertel haar waarom.
- Geef het terug aan hem!
- Geef het terug aan haar!
- Ik zal het hem bewijzen.
- Ik zal het haar bewijzen.
Hij zou het kunnen doen.
Ook hij spreekt Russisch.
Dit is zijn huis.
Ik heb het hem uitgelegd.
- Ze danste met hem.
- Ze heeft met hem gedanst.
Ze gaf hem het geld.
Ze vertrouwt hem.
Hij en ik zijn leraren.
Vertrouw hem niet.
Ik ben het met hem eens.
- Op hem kan gerekend worden.
- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem rekenen.
- Jullie kunnen op hem rekenen.
Ze zijn bang voor hem.
Let niet op haar.
Wat heb je haar aangedaan?