Translation of "Laver " in Dutch

0.015 sec.

Examples of using "Laver " in a sentence and their dutch translations:

- Va te laver les dents !
- Allez vous laver les dents !

Ga je tanden poetsen.

On devrait se laver.

Men zou zich moeten wassen.

- Laver avant de porter pour la première fois.
- Laver avant utilisation.

- Eerst wassen alvorens te dragen.
- Eerst wassen voor het dragen.

- Je l'ai vu laver la voiture.
- Je l'ai vu laver sa voiture.

Ik zag hem de auto wassen.

- Tu dois te laver les mains.
- Vous devez vous laver les mains.

Je moet je handen wassen.

Je vais laver ma voiture.

Ik ga mijn auto wassen.

Va te laver les dents !

Ga je tanden poetsen.

Il va laver les plats.

- Hij zal de afwas doen.
- Hij gaat de vaat afwassen.

Je vais me laver les dents.

Ik ga mijn tanden poetsen.

Ils devraient se laver le visage.

Ze moesten hun gezichten wassen.

Elle voulait laver les vêtements sales.

Ze wou de vuile kleren wassen.

Je l'ai vu laver sa voiture.

Ik heb hem zijn auto zien wassen.

Je dois me laver les cheveux.

Ik zou mijn haar moeten wassen.

Tu dois te laver les mains.

Je moet je handen wassen.

On doit se laver les mains.

Men moet zijn handen wassen.

Viens aider à laver les couverts.

Kom en help het bestek af te wassen.

- Il est en train de laver la voiture.
- Elle est en train de laver la voiture.

- Hij is de auto aan het wassen.
- Hij wast de auto.

Elle a une machine à laver automatique.

Ze heeft een automatische wasmachine.

Couper, laver et sécher, s'il vous plaît.

Knippen, wassen en drogen alstublieft.

La machine à laver est une invention merveilleuse.

De wasmachine is een geweldige uitvinding.

Laver avant de porter pour la première fois.

Eerst wassen alvorens te dragen.

Il est en train de laver la voiture.

Hij is de auto aan het wassen.

Tom est en train de laver sa voiture.

Tom is zijn auto aan het wassen.

Nous avons acheté une nouvelle machine à laver.

We hebben een nieuwe wasmachine gekocht.

Je suis en train de laver les plats.

- Ik doe de afwas.
- Ik ben de afwas aan het doen.

Mets ces chaussettes dans la machine à laver.

Doe deze sokken in de wasmachine.

Il fait laver ses vestes à la teinturerie.

Hij laat zijn kleren schoonmaken in de stomerij.

À qui le tour de laver la vaisselle ?

- Wiens beurt is het om de afwas te doen?
- Wie is aan de beurt om af te wassen?

Tom vient de finir de laver la vaisselle.

- Tom is net met de vaat klaar.
- Tom is net klaar met afwassen.
- Tom is net klaar met de afwas.

- Je fais la vaisselle.
- Je vais laver les plats.

Ik doe de afwas.

Je dois laver beaucoup de choses ce week-end.

Ik moet een boel wassen in het weekend.

Je dois laver les vêtements tant qu'il y a du soleil.

Ik moet de was doen zolang er nog zon is.

Je crois qu'il est temps pour moi de laver ce chandail.

Ik denk dat het tijd is om dit hemd te wassen.

J'ai perdu patience après 20 minutes et je suis parti me laver,

Ik verloor mijn geduld na 20 minuten en ging een douche nemen

Tout ce que tu as à faire, c'est de laver les assiettes.

Het enige wat je hoeft te doen is de afwas.

- Il est en train de laver la voiture.
- Il lave la voiture.

Hij is de auto aan het wassen.

Après avoir sodomisé ma copine, nous avons habituellement besoin de bien nous laver.

Nadat ik anaalseks met mijn vriendin heb gehad, moeten wij ons altijd goed wassen.

Le garçon qui est en train de laver la voiture est mon frère.

De jongen die de auto aan het wassen is, is mijn broer.

- Je n'ai pas de machine à laver.
- Je n'ai pas de lave-linge.

Ik heb geen wasmachine.

- On doit le laver.
- Il lui faut être lavé.
- Il lui faut être lavée.

- Het moet gewassen worden.
- Dat moet gewassen worden.
- Het moet worden gewassen.

La machine à laver fut l'une des plus grandes inventions de tous les temps.

De wasmachine was een van de grootste uitvindingen aller tijden.

- Il est en train de laver la voiture.
- Il est en train de nettoyer la voiture.

- Hij is de auto aan het wassen.
- Hij wast de auto.