Examples of using "Professor" in a sentence and their dutch translations:
Goedendag, professor!
Ik ben professor.
Ze is een professor.
De leraar grijnsde.
Jij bent professor.
Ik ben professor.
Maar dat is onmogelijk, professor.
Wie was haar professor?
Ik ben professor, of juister gezegd, assistent-professor.
Deze professor is vorig jaar overleden.
De professor geeft les in Engelse conversatie.
Hij heeft de professor hoog op.
De professor wees zijn ideeën af.
Professor Jones zal komend jaar met pensioen gaan.
- Mijn broer is professor.
- Mijn broer is een professor.
Deze professor heeft indrukwekkende kwalificaties.
Professor Hudson is een vriend van mijn vader.
Kan ik de professor spreken?
Mevr. Paule is mijn wiskundeprofessor.
Mijn wiskundeprofessor lijdt aan slapeloosheid.
De professor deed ons het woord herhalen.
Ik begreep niet wat de professor zei.
- De professor is aan het telefoneren.
- De leraar is aan het telefoneren.
- Hij is doctor en universitair professor.
- Hij is doctor en universiteitsprofessor.
Hij is professor Engels in Leeds.
Kent gij toevallig een professor Braun?
Kent gij toevallig professor Brown?
en als universiteitsdocent, dacht ik een hoogtepunt te bereiken --
Nu was professor Pangloss wel een pessimist.
De professor hield een college over het Midden-Oosten.
- Professor Kay heeft veertig jaar lang insecten onderzocht.
- Professor Kay heeft veertig jaar onderzoek gedaan naar insecten.
Schiet op! De professor zal niet op je wachten.
Ik vroeg het aan een voormalig professor van me die met pensioen was --
- Ik ben professor.
- Ik ben leraar.
Professor Tom Shippey is een expert in Vikinggeschiedenis en middeleeuwse literatuur.
De professor die het woord nam, is van de Universiteit Boekarest.
Mijnheer Jones, wiens vrouw Engels onderwijst, is zelf professor Engels.
Spijtig! Hij was een goede professor. God zegene zijn geest!
"Waarover sprak de professor?" vroeg de student.
Kan ik de professor spreken?