Translation of "Job" in German

Hij kent zijn job.

Er kennt sein Handwerk.

Deze job betaalt goed.

Diese Arbeit wird gut bezahlt.

Ik heb mijn job opgegeven.

Ich gab meinen Beruf auf.

Toms job is redelijk goed.

Tom hat eine ziemlich gute Arbeitsstelle.

Ik hou van mijn nieuwe job.

Meine neue Arbeit gefällt mir.

Tom vroeg Mary omtrent haar nieuwe job.

Tom fragte Mary nach ihrem neuen Job.

Een full-time job voor ons beiden geworden.

für uns beide zum Vollzeitjob geworden.

Bill heeft een parttime job om een auto te kunnen kopen.

Bill hat einen Teilzeitjob, um ein Auto kaufen zu können.

Een ding is zeker: zijn job zou ik niet willen hebben.

Ich kann dir eins sagen: ich möchte seinen Job nicht haben.

- Maar hij had werk nodig.
- Maar hij had een job nodig.

Aber er brauchte Arbeit.

Het is zeker niet de makkelijkste job, maar het betaalt goed.

Es ist sicherlich nicht die einfachste Arbeit, aber gut bezahlt.

Want het kind kan geen job vinden als het die taal spreekt.

Das Kind kann keinen Job bekommen, wenn es diese Sprache spricht.

Het maakt het moeilijker om te focussen en om een job te behouden

Sich zu konzentrieren und einen Job zu behalten, fällt schwerer

- Maar hij had werk nodig.
- Maar hij had een job nodig.
- Maar hij had een baan nodig.

Aber er brauchte Arbeit.

- Wie is er beter geschikt voor die job dan Tom?
- Wie is er beter geschikt voor dat werk dan Tom?

Wer ist für diese Arbeit besser geeignet als Tom?