Translation of "Douchen" in German

Ik moet douchen.

Ich muss duschen.

Ik ga douchen.

Ich gehe duschen.

Ik was aan het douchen.

Ich duschte.

Ik ben gewoon 's morgens te douchen.

Für gewöhnlich dusche ich morgens.

Douchen met twee, spaart water en tijd.

Duschen zu zweit, spart Wasser und Zeit.

- Mary was aan het douchen toen Tom wakker werd.
- Toen Tom wakker werd, was Mary aan het douchen.

- Als Tom erwachte, duschte Maria gerade.
- Als Tom aufwachte, duschte Maria gerade.

- Ik moet onder de douche.
- Ik moet douchen.

Ich muss duschen.

Ik ga alleen douchen. Thuis ga ik in het bad.

Ich werde nur duschen. Baden werde ich zu Hause.

Ik ga douchen en scheren. Dan trek ik een pak aan.

Ich dusche, rasiere mich und ziehe einen Anzug an.

- Ik was toen aan het douchen.
- Ik stond toen onder de douche.

- Zu diesem Zeitpunkt duschte ich gerade.
- Da habe ich gerade geduscht.