Examples of using "Kasap" in a sentence and their dutch translations:
Hij is een slager.
- De slager snijdt het vlees.
- De slager is het vlees aan het snijden.
- De slager weegt het vlees.
- De slager is het vlees aan het wegen.
Tom is een slager.
De slagerij is gesloten.
Ik weet dat Tom een slager is.
Een slager handelt in vlees.
Waarom wil Tom een slager zijn?
Tom is een slager, nietwaar?
- Ik dacht dat je zei dat Tom een slager was.
- Ik dacht dat u zei dat Tom een slager was.
- Ik dacht dat jullie zeiden dat Tom een slager was.
De bakkerij is in de buurt van de slagerij.