Examples of using "Conocen" in a sentence and their dutch translations:
Ze kennen je.
Ze kennen ons.
Kennen jullie hem?
Ze kennen me.
Zij kennen Tom.
We kennen allemaal het gezegde:
Je hebt dit verhaal eerder gehoord.
Iedereen kent de wet.
Heel veel mensen kennen hem.
Iedereen kent iedereen.
Vanwaar kennen jullie elkaar?
terwijl ze me niet eens kennen.
Ik weet niet of je hem kent.
Ze kennen elkaar niet erg goed.
- Kent u de hoofdstad van België?
- Kennen jullie de hoofdstad van België?
- Ken je de hoofdstad van België?
Kent u me?
Mijn ouders kennen mijn vriendin.
Zij kennen elkaar niet zo goed.
- Wie hem kent, vindt hem aardig.
- Iedereen die hem kent vindt hem leuk.
Ik denk dat jullie hem allebei kennen.
Kennen jullie elkaar?
Enkelen onder u kennen mij al.
Veel Europeanen kennen het moderne Japan niet.
Kent u hem?
- Ken je me?
- Kent u me?
- Ken je mij?
- Kent u mij?
Alleen wie ongeluk kent, weet geluk te waarderen.
Iedereen kent zijn naam.
De twee vrouwen kennen elkaar.
Iedereen kent de wet.
- Ken je me?
- Kent u me?
- Ken je mij?
- Kent u mij?
De meeste jongeren kennen die verschrikking van de oorlog niet.
Waarom weet jij dat?
Mensen kennen hun eigen rechten niet. En zelfs als men ze kent trachten ze ze niet te beschermen.
Kent u de heer Takahashi?
Jullie kennen de uitdrukking, dat we oogsten wat we zaaien. Ik heb de wind gezaaid en hier is mijn storm.
- Je kent mijn broer niet.
- U kent mijn broer niet.
- Jullie kennen mijn broer niet.