Examples of using "Colegio" in a sentence and their dutch translations:
Je gaat morgen naar school.
Ik loop altijd naar school.
De school is saai.
School verveelt me.
Dat is mijn school.
Ga niet naar school.
Normaal lopen we naar school.
Zij waren schoolkinderen in die tijd.
Ik moet eigenlijk op school zijn.
- Ik ga lopend naar school.
- Ik ga te voet naar school.
Gaan de kinderen naar school?
De kinderen komen van school.
Ik was op school.
Ik was onderweg naar school.
Ik ben trots op mijn school.
John was gisteren niet op school.
Hij werd van de school weggestuurd.
Ik loop altijd naar school.
Ga je op zaterdag naar school?
Is je school ver hiervandaan?
Ik speel tennis na school.
Ik ga niet met de bus naar school.
Hoe laat kom je aan op school?
Ik ga gewoonlijk met de bus naar school.
Normaal lopen we naar school.
Hoeveel leerlingen heeft jouw school?
Onze school is in dat dorp.
Hij werd tot de school toegelaten.
Hij gaat te voet naar school.
- Hoe laat vertrekt ge naar school?
- Hoe laat ga je naar school?
Ik ga niet naar school op zondag.
Deze school is opgericht in 1650.
Ze was bijna te laat op school.
Het is tijd om naar school te gaan.
Ik ben net terug uit school.
Maria ging naar een katholieke middelbare school.
Masako gaat gewoonlijk te voet naar school.
- Is uw school ver van uw huis?
- Is je school ver weg van je huis?
Hij veranderde van school vorig jaar.
Hij vertrekt naar school om zeven uur.
Ik was gisteren niet aanwezig op school.
Ze was niet op school voor vijf dagen.
Tom komt behoorlijk vaak te laat op school.
Tom kwam vaak te laat op school.
Gaat hij te voet naar school of met de fiets?
Zij wil populair zijn op school.
We moeten een uniform dragen op school.
Onze school verbiedt ons alleen naar de bioscoop te gaan.
Tom kwam Mary tegen op weg naar school.
- Hij gaat dikwijls te voet naar school.
- Hij loopt vaak naar school.
- Die studenten komen van een hele goede school.
- Die leerlingen komen van een hele goede school.
Gaat ge te voet naar school, of met de fiets?
Dat is mijn school.
Verscheidene leerlingen waren niet aanwezig op school wegens verkoudheid.
Zij heeft haar potlood op school verloren.
Ik was deze morgen niet op tijd op school.
De parkeerplaats achter de school is praktisch leeg.
Bij ons op school zijn er meer meisjes dan jongens.
Hij heeft mij naar school in een auto gebracht.
Zij waren schoolkinderen in die tijd.
Dat is mijn school.
Ga jij elke dag te voet naar school?
Ze is vaak te laat op school op maandag.
Rond zes uur komt ze terug van school.