Examples of using "Siempre" in a sentence and their dutch translations:
Altijd zullen we veranderen, altijd zullen we leren.
Ik zal altijd van je houden.
Ik heb je altijd willen ontmoeten.
Ik heb altijd honger.
Hij maakt altijd grapjes.
Ik ben altijd moe.
Ik zal altijd van je houden.
Hij lacht altijd.
Ik zal altijd van je houden.
Bijna altijd.
- Ik loop altijd.
- Ik wandel altijd.
- Hij lacht altijd.
- Zij lacht altijd.
- Blijf lachen.
Ik heb altijd van je gehouden.
Ze gelooft mij altijd.
Ze glimlacht altijd.
Ze glimlacht altijd naar mij.
Ze klagen altijd.
Niets duurt voor eeuwig.
Het is altijd hetzelfde.
Dat is altijd zo geweest.
Je bent altijd te laat.
Hij is altijd bij mij.
Ik heb u altijd al willen ontmoeten.
Hij is altijd bij mij.
Hij werkt altijd hard.
Ik heb altijd van je gehouden.
- Hij heeft altijd angst.
- Zij heeft altijd angst.
- Hij is altijd bang.
Heb je het altijd druk?
Dat helpt altijd.
- Zij heeft altijd angst.
- Ze is altijd bang.
Hij is altijd bezig.
Ik geloof je altijd.
- Ik ben altijd blij.
- Ik ben altijd gelukkig.
Ik zal altijd van je houden.
Er zijn altijd uitzonderingen.
Ze glimlacht altijd.
- Hij is altijd op tijd.
- Hij is altijd punctueel.
Hij is altijd aan het leren.
Vaarwel, Cuba.
Ik heb het altijd al willen proberen.
Ik ben altijd moe.
Jij zingt altijd.
- Je vergeet het altijd.
- U vergeet het altijd.
- Jullie vergeten het altijd.
Ik wilde hen altijd al leren kennen.
Ze glimlacht altijd naar mij.
Hij leest voortdurend.
Hij is altijd voorbereid.
Ik heb altijd honger.
Hij is altijd aan het roken.
Ik zal altijd van je houden.
- Ze gelooft mij altijd.
- Hij gelooft me altijd.
Ik eet altijd hier.
Ik ben altijd moe.
Beetje bij beetje maar zeker.
Je kunt niet altijd winnen.
Ga altijd recht vooruit!
Tom spreekt altijd in het Frans.
Hij heeft Afrika voorgoed verlaten.
Je kunt altijd op Tom rekenen.
Zij staat altijd vroeg op.
- De klant heeft altijd gelijk.
- Klant is koning.
Hij heeft altijd in Tokio gewoond.
Men kan altijd wel tijd vinden.