Examples of using "¡sí" in a sentence and their dutch translations:
Ja, zeker.
- Zeker.
- Dat spreekt vanzelf.
Yes!
Ja.
Ja?
- Ja, het doet pijn.
- Ja, het doet zeer.
- Ja, graag.
- Ja, alstublieft.
Ja, ik ben getrouwd.
Publiek: Yeah!
Ja, kijk.
"Ja, het zal verdwijnen.
Ja, sir.
Dat klopt.
Ja, je moet.
- Ja dat kan ik.
- Ja, ik kan.
Ja, twee.
Ja, dat kan je wel.
Ja.
Ja, laten we gaan!
Natuurlijk.
- Ja, dat kunnen we.
- Ja we kunnen het.
- Zeker.
- Jazeker.
- Jawel.
- Uiteraard!
Ja, toch?
- Ja, het doet pijn.
- Ja, het doet zeer.
- Ah, echt waar?
- Ah, echt?
Ja, meneer!
Ja, daar.
- Ja, laten we het doen.
- Ja, laten we dat maar doen.
Ja, zeker.
Ja, ik kom eraan.
Ja, ik kom.
Ja, ik kom dadelijk.
Klopt dat?
Ja, ik spreek Spaans.
Dan zeggen we: "Ja, leuk."
Zeg het dan maar.
Dus, ja, het is zo ...
Kijk eens.
Al hun gereedschap.
Ja, dat is buskruit.
Daar hebben we het.
Ja, het zijn Vikingen!
Maar Facebook weet het.
O, ja, dat herinner ik me.
Ja, ik weet het.
Ja, ik kom dadelijk.
Ja en nee.
- Ze hebben daadwerkelijk gewonnen.
- Ze wonnen daadwerkelijk.
Ja of neen?
Ja. Je hebt het goed begrepen.
Ja, graag.
Ja, ik begrijp het. Dank u.
- Ja. Dat is juist.
- Ja, dat is correct.
Ja, dat is Anthony.
Komt U toch bij ons langs morgen!
- Ja, graag.
- Ja, alstublieft.