Examples of using "Маленьким" in a sentence and their dutch translations:
Ik kan me me jou nog herinneren van toen je een klein jongetje was.
Ik voel me net een klein kind.
Je behandelde me als een klein kind.
Mijn moeder stierf toen ik nog een kind was.
In dit huis heb ik gewoond, toen ik klein was.
Dit is het huis waar ik woonde toen ik klein was.
- Geloofde u in de Kerstman toen u een kind was?
- Geloofde jij in de Kerstman toen je een kind was?
Toen ik nog klein was, geloofde ik in de Kerstman.
Dit is het huis waarin ik leefde toen ik klein was.
Toen ik klein was wandelde ik heel graag in de regen.
Het was heel klein.
Maar - sorry, papa - als kind haatte ik hem hiervoor.
Toen ik een kleine jongen was ging ik vaak samen met mijn broer vissen aan de rivier.
Hij kwam vaak bij ons op bezoek toen ik nog een kind was.
Toen ik klein was, geloofde ik in de kerstman.
We kunnen beschutting vinden onder deze stenige uitsparing. Meer heb je niet nodig, even weg van de zon in de schaduw.
Toen ik klein was had ik de gewoonte met mijn vader te gaan vissen.