Translation of "Vestir" in Dutch

0.005 sec.

Examples of using "Vestir" in a sentence and their dutch translations:

Vou vestir um fato...

Ik trek een pak aan...

Você devia vestir um casaco.

Doe toch een jas aan.

O que você vai vestir?

Wat ga je dragen?

Acabámos. Vou voltar a vestir-me.

We zijn klaar. De laagjes weer aan.

Lave antes de vestir pela primeira vez.

- Eerst wassen alvorens te dragen.
- Eerst wassen voor het dragen.

Ele mudou seu estilo de se vestir.

Hij heeft zijn kledingstijl veranderd.

Eu tenho que me vestir para a escola.

Ik moet me aankleden voor school.

Sua esposa gosta de se vestir de forma provocativa?

Kleedt je vrouw zich graag op een uitdagende manier?

Vou tomar um duche, fazer a barba e vestir um fato.

Ik ga douchen en scheren. Dan trek ik een pak aan.

Você deve se lavar primeiro antes de vestir seu novo traje.

Je moet je eerst wassen voor je je nieuwe pak aantrekt.