Examples of using "Vez" in a sentence and their dutch translations:
- Opnieuw.
- Nog een keer.
- Nogmaals!
- Nog een keer.
- Nogmaals!
- Nog een keer!
- Nog een keer.
- Nogmaals!
- Nog een keer!
Eerste keer?
Jij bent aan de beurt.
Je leeft maar één keer.
Je bent aan zet.
Het is jouw beurt, Tom.
In plaats daarvan...
Doe dat nog eens.
- Nogmaals?
- Nog een keer?
- Nogmaals!
- Nog een keer!
Er was eens ...
- Opnieuw.
- Nog een keer.
- Nogmaals!
Laten we dat nog eens proberen.
Nu is het mijn beurt.
Het is maar één keer gebeurd.
Je leeft maar één keer.
Lees het nog een keer.
Nog een keer alstublieft.
- Wie zijn beurt is het?
- Aan wie is het?
- Wie is de volgende?
- Wie is aan de beurt?
Sterf nu!
Deze keer zal ik het proberen.
Je had de eerste keer gelijk.
...en we hebben deze keer geluk gehad.
- Jij bent aan de beurt.
- Jij bent.
Probeer het nog eens.
Ik ben aan de beurt.
- Wacht op je beurt.
- Wacht op uw beurt.
Ben ik aan de beurt?
- Wil je het nog eens proberen?
- Wil je het nog een keer proberen?
Tot nog eens.
- Wacht uw beurt af.
- Wacht tot het aan u is.
Het is maar één keer gebeurd.
Misschien de volgende keer!
Ik wacht op mijn beurt.
Nun en dan zijn we het eens.
Ik ben een keer in Kioto geweest.
Wacht op je beurt alsjeblieft.
Het is jouw beurt om te zingen.
Er was eens een mooie prinses ...
Wacht op je beurt alsjeblieft.
Werk, in plaats van te praten!
Hij heeft me maar één keer gekust.
Ik neem een maal per dag een bad.
Ik hoop volgende keer beter te zingen.
Tot vanavond.
Het is weer volle maan.
Het gevaar is dit keer geweken.
Maar nu... ...voor het eerst...
Hierna kom ik aan de beurt.
Het is jouw beurt om te zingen.
Laten we het opnieuw proberen.
De zwaartekracht overwint alweer!
Werk, in plaats van te praten!
Ik heb hem maar één keer ontmoet.
Nu is het jouw beurt.
Hij wachtte zijn beurt af.
Nu is het mijn beurt.
- Wie zijn beurt is het?
- Wie is aan de beurt?
Dit is de laatste keer.
Deze keer zal ik proberen.
Zo, nu ben ik aan de beurt.
We gaan van tijd tot tijd vissen.
Dit is de eerste keer.
Lees het nog een keer.
Laten we het in één keer doen.
Dit keer heb ik mezelf overtroffen.
Ik hoop volgende keer beter te zingen.
Heb je ooit dit woord gehoord?
We gaan van tijd tot tijd vissen.
Ik tennis af en toe.
- De volgende keer doe ik het zelf.
- De volgende keer zal ik het alleen doen.
- Heb je ooit dit parfum geroken?
- Heeft u ooit dit parfum geroken?
- Hebben jullie ooit dit parfum geroken?
Ze belt me nu en dan op.
Dit is de eerste keer dat het is gebeurd.
Het is jouw beurt om af te wassen.
Ze ging niet op hem af...
- Ik zwem eenmaal per week.
- Ik zwem één keer per week.