Examples of using "Torre" in a sentence and their dutch translations:
Dat is een toren.
De bliksem sloeg in op de toren.
- De toren gaat instorten.
- De toren staat op instorten.
Dit is een toren.
Hoe hoog is die toren?
Hoe hoog is die toren?
Hoe oud is de Eiffeltoren?
- De toren is zichtbaar vanaf hier.
- De toren kan vanaf hier gezien worden.
Hoe hoog is die toren?
Ik heb de Eiffeltoren nog nooit gezien.
De toren is vijftien meter hoog.
De toren is vier meter hoog.
- Hebt ge de Toren van Tokio al gezien?
- Heb je de Toren van Tokio wel eens gezien?
Toms huis heeft een toren.
De toren helde een beetje over naar het westen.
Ik ben tamelijk zeker dat die toren driehonderd dertig meter hoog is.
De Eiffeltoren staat in dezelfde stad als het Louvre.
De schaakstukken zijn: pion, paard, loper, toren, koningin en koning.