Examples of using "Teus" in a sentence and their dutch translations:
Zijn deze van u?
Heb je je huiswerk af?
- Neem uw kinderen mee.
- Laat uw kinderen meekomen.
- Breng je kinderen mee.
- Was uw voeten.
- Was je voeten.
Hou je van je kinderen?
Waar wonen je ouders?
Waar zijn je ouders?
- Jouw ogen doen me denken aan sterren.
- Je ogen doen me denken aan sterren.
Woon je bij je ouders?
- Waar komen jouw voorouders vandaan?
- Waar komen uw voorouders vandaan?
- Waar komen jullie voorouders vandaan?
- Zijt gij bereid te sterven voor uw idealen?
- Ben je bereid voor je idealen te sterven?
- Je gasten wachten.
- Uw gasten wachten.
- Jullie gasten wachten.
Wees vrienden met je vrienden en vijanden met je vijanden.
- Je schoenen zijn hier.
- Uw schoenen zijn hier.
- Jullie schoenen zijn hier.
Waar wonen je ouders?
Was je voeten.
Hebben je broers de wedstrijd gewonnen?
Strik je schoenveters.
Vergeef je vijanden, maar vergeet nooit hun namen.
Dit zijn niet jouw vorken.
- Zeg je vrienden gedag.
- Neem afscheid van uw vrienden.
- Het spijt me als ik je gekwetst heb.
- Het spijt me als ik u gekwetst heb.
Al jouw katten zijn grijs.
Doe uw schoenen uit.
- Sluit de ogen.
- Doe je ogen dicht.
- Doe je ogen eens dicht.
- Doe je ogen open.
- Open je ogen.
Waar zijn uw ogen?
- Waar zijn je ouders?
- Waar zijn jullie ouders?
Er is nog tijd om je dromen werkelijkheid te maken.
Zeg je vrienden gedag.
Uw schoenen zijn hier. Waar zijn de mijne?
Ge moet gehoorzamen aan uw ouders.
- Ben je al klaar met je huiswerk?
- Heb je je huiswerk al af?
Hou je van je kinderen?