Examples of using "São" in a sentence and their dutch translations:
Jullie zijn Duitsers, toch?
- Het zijn idioten.
- Het zijn dwazen.
Zijn ze paars?
- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.
Ze zijn grijs.
- Deze zijn uitstekend.
- Ze zijn uitstekend.
- Zij zijn uitstekend.
Muggen zijn insecten.
- Zij zijn zangers.
- Zij zijn zangeressen.
- Het zijn broers.
- Zij zijn zusters.
Ze zijn van mij!
Zijn jullie zussen?
Zijn ze broers?
Zijn zij zussen?
Zij zijn acteurs.
Jullie zijn Duitsers, toch?
Zijn zij Amerikaans?
- Deze zijn van mij.
- Deze zijn de mijne.
- Het is 8:30.
- Het is half negen.
Jullie zijn dokters.
- Het is tien voor half elf.
- Het is twintig over tien.
Zij zijn leraren.
- Zij zijn dokters.
- Zij zijn artsen.
Ze zijn knap.
Sommige mensen zijn goed, sommige mensen zijn slecht.
- Het zijn spionnen.
- Ze zijn spionnen.
- Zij zijn spionnen.
- Ze zijn ongevaarlijk.
- Zij zijn ongevaarlijk.
- Ze zijn onschadelijk.
- Zij zijn onschadelijk.
Zij zijn buitenlanders.
Ze zijn snel.
- Ze zijn kwaadaardig.
- Zij zijn kwaadaardig.
- Ze zijn anders.
- Zij zijn anders.
- Het zijn neven en nichten.
- Ze zijn neven en nichten.
- Ze zijn neven.
- Het zijn neven.
Ze zijn Aziatisch.
Deze zijn groot.
- Het zijn Russen.
- Zij zijn Russisch.
Deze zijn prachtig.
Ze zijn christenen.
Zij zijn buren.
Deze zijn zwaar.
Wie zijn zij?
Zijn ze Japans?
Het is half vier.
Deze zijn uitstekend.
Deze zijn groot.
Ze zijn groot.
Zijn ze groot?
- Ze zijn vegetariërs.
- Zij zijn vegetariërs.
- Het is zeven uur.
- Het is 7 uur.
Het is twee uur.
Zij zijn vijanden.
Ze zijn dun.
- Wie bent u?
- Wie zijn jullie?
Ze zijn nog jong.
Pijnboompitten.
Ze zijn geel.
Het is 8:30.
Het is twintig over tien.
- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.
Het is kwart over negen.
Zijn ze vrienden?
Hoe laat is het? Het is half drie.
Bananen zijn geel.
Je bent lief.
Deze parels zijn echt, niet kunstmatig.
Die vrouwen zijn sterk.
"Hoe laat is het?" "Het is half elf."
Deze zijn van Tom.
- Het is al zeven uur.
- Het is al 7 uur.
Citroenen zijn zuur.
Allen samen zijn ze met vijf.
Dat is mijn broek.
Het is al 11 uur.
Vrouwen zijn mooi.
Dit zijn mijn boeken, dat zijn die van hem.
De gevaren zijn duidelijk.
Waar komen ze vandaan?
Zij komen uit IJsland.
- Gij zijt nieuwe studenten.
- Jullie zijn nieuwe studenten.
Ze zijn nog jong.
Het is acht uur 's avonds.
- Het is bijna zes uur.
- Het loopt tegen zessen.
Deze honden zijn groot.
Honden zijn slim.
Zijn ze echt vrienden?
Zij zijn.
Ze zijn heel gevaarlijk.
Wat zijn jullie toch een vlegels!
Wie zijn die jongens?