Translation of "Sorriu" in Dutch

- Ele sorriu contente.
- Agradecido, ele sorriu.

Hij glimlachte tevreden.

Ele sorriu.

Hij glimlachte.

Tom sorriu.

- Tom grijnsde.
- Tom glimlachte.
- Tom glimlacht.

Alice sorriu.

Alice glimlachte.

- Sadako sorriu para eles.
- Sadako sorriu para elas.

Sadako glimlachte naar hen.

Ele sorriu contente.

Hij glimlachte tevreden.

Agradecido, ele sorriu.

Hij glimlachte tevreden.

Tom sorriu embaraçado.

Tom glimlachte onbeholpen.

Tom sorriu para Maria e ela sorriu de volta.

Tom glimlachte naar Mary en zij glimlachte terug.

- Ela sorriu.
- Ela sorria.

Ze lachte.

Até o Tom sorriu.

Zelfs Tom glimlachte.

Sadako sorriu para eles.

- Sadako glimlachte hen toe.
- Sadako glimlachte naar hen.

O próprio Tom sorriu.

Zelfs Tom glimlachte.

Sorriu e disse adeus.

Ze glimlachte en nam afscheid.

- Tom sorriu ao ver a Mary.
- Tom sorriu quando viu a Mary.

Tom glimlachte toen hij Maria zag.

Tom foi polido e sorriu.

Tom was beleefd en glimlachte.

Maria simplesmente sorriu desse insulto. Vocês devem imitar isso!

Maria heeft die belediging gewoon weggelachen. Je zou haar moeten nadoen!

Quando ele sorriu, as crianças viram seus longos dentes cinzentos.

Als hij glimlachte, zagen de kinderen zijn lange grijze tanden.

Quando ele sorriu, as crianças viram seus longos dentes cinza.

Als hij glimlachte, zagen de kinderen zijn lange grijze tanden.