Translation of "Sábado" in Dutch

0.009 sec.

Examples of using "Sábado" in a sentence and their dutch translations:

- Hoje é sábado.
- É sábado.
- É sábado, hoje.

- Vandaag is het zaterdag.
- Het is zaterdag.

- Hoje é sábado.
- É sábado, hoje.

Vandaag is het zaterdag.

É sábado.

Het is zaterdag.

Amanhã será sábado?

Is het morgen zaterdag?

É sábado, hoje.

Vandaag is het zaterdag.

Hoje é sábado.

Vandaag is het zaterdag.

Também trabalhas no sábado?

Werk je ook op zaterdag?

Nós jogamos futebol todo sábado.

Elke zaterdag spelen we voetbal.

Sábado é a sua folga.

Zaterdag is zijn vrije dag.

Era um sábado à noite.

Het was zaterdagavond.

A gente joga futebol todo sábado.

Elke zaterdag spelen we voetbal.

Meu pai está livre no sábado.

Zaterdag is mijn vader vrij.

Ele disse que choveria no sábado.

Hij zei dat het zaterdag zou regenen.

Sábado é o último dia da semana.

Zaterdag is de laatste dag van de week.

Você não precisa vir ao trabalho sábado.

Je moet zaterdag niet komen werken.

Hoje é sábado, e amanhã será domingo.

- Vandaag is het zaterdag en morgen zal het zondag zijn.
- Vandaag is het zaterdag en morgen zondag.

- Eu tenho que devolver o livro antes de sábado.
- Tenho que devolver o livro antes de sábado.

Ik moet het boek voor zaterdag terugbrengen.

Amanhã será sábado, 5 de fevereiro de 2011.

Morgen is het zaterdag, 5 februari 2011.

Por favor, deixe livre a tarde do próximo sábado.

Hou volgende weeg zaterdagmiddag vrij, alsjeblieft.

Eu tenho que devolver o livro antes de sábado.

Ik moet het boek voor zaterdag terugbrengen.

Os bancos são fechados no sábado e no domingo.

De banken zijn gesloten op zaterdag en op zondag.

O sábado e o domingo são os dias de repouso.

Zaterdag en zondag zijn rustdagen.

- Amanhã serão 5 de fevereiro de 2011.
- Amanhã será sábado, 5 de fevereiro de 2011.

Morgen is het zaterdag, 5 februari 2011.

Que dia é hoje? — Hoje é domingo. Ontem foi sábado e amanhã será segunda-feira.

Welke dag zijn we vandaag? Vandaag is het zondag. Gisteren was het zaterdag en morgen is het maandag.

Segunda-feira, terça-feira, quarta-feira, quinta-feira, sexta-feira, sábado e domingo são os dias da semana.

Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag zijn de dagen van de week.

Os dias da semana são: segunda-feira, terça-feira, quarta-feira, quinta-feira, sexta-feira, sábado e domingo.

De dagen van de week zijn maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

Segunda-feira, terça-feira, quarta-feira, quinta-feira, sexta-feira, sábado e domingo são os sete dias da semana.

Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag zijn de zeven dagen van de week.