Examples of using "Hoje" in a sentence and their dutch translations:
Het sneeuwt vandaag.
- Het sneeuwt vandaag.
- Het is sneeuwig vandaag.
Bedankt voor vandaag.
Vandaag is het zaterdag.
Het is bewolkt vandaag.
Ik heb het druk vandaag.
Ik ben moe vandaag.
Het is winderig vandaag.
Het is erg warm vandaag.
Er is niemand gekomen vandaag.
Vandaag gaan we gaan dansen.
Is er iemand afwezig vandaag?
Ik heb vandaag niet gegeten.
Ik ben vandaag heel druk bezig.
- Gaat het vandaag regenen?
- Zal het vandaag gaan regenen?
Het regent vandaag.
Het gaat vandaag regenen.
- Vandaag is het koud.
- Het is koud vandaag.
Iets nieuws vandaag?
Ik heb vandaag veel gewerkt.
- Vandaag is het maandag.
- Het is maandag.
- Vandaag ben ik jarig.
- Ik ben jarig vandaag.
We zijn vandaag thuis.
- Ik heb geen geld vandaag.
- Vandaag zit ik zonder geld.
- Vandaag heb ik geen geld.
- Ik heb het vandaag erg druk.
- Ik ben vandaag heel druk bezig.
Het is regenachtig vandaag.
- Ge ziet er bleek uit vandaag.
- Je ziet er bleek uit vandaag.
- Je ziet wat bleekjes vandaag.
Ze zien er vandaag gelukkig uit.
Het is erg warm vandaag.
Vandaag heb ik geluk.
We zijn vandaag gesloten.
Het is vandaag ijskoud.
- Het is erg warm vandaag.
- Het is vandaag bijzonder heet.
- Het is echt warm vandaag.
- Vandaag is het zaterdag.
- Het is zaterdag.
We hadden geen les vandaag.
Ik heb er vandaag één gezien.
"Is het maandag of dinsdag?" "Vandaag is het dinsdag."
zelfs nu nog poëzie.
Het is warm vandaag.
Het is winderig vandaag.
Ik ben vandaag vrij.
Vandaag is het zaterdag.
Er is niemand gekomen vandaag.
Het sneeuwt vandaag.
- Vandaag is het vrijdag.
- Het is vandaag vrijdag.
Het is bewolkt vandaag.
Ik heb het vandaag nodig.
- Vandaag is het zonnig.
- Vandaag schijnt de zon.
- Het gaat sneeuwen vandaag.
- Het gaat vandaag sneeuwen.
Vandaag is het zaterdag.
Het is vandaag zondag.
Ik heb het druk vandaag.
- Het is fris vandaag.
- Het is frisjes vandaag.
- Tom arriveert vandaag.
- Tom komt vandaag aan.
Vandaag is het maandag.
Het was nog erger vandaag.
Je ziet er gelukkig uit vandaag.
- Hoe gaat het vandaag met je?
- Hoe voelt ge u vandaag?
- Ik heb vandaag op een eenwielfiets gefietst.
- Ik heb vandaag op een eenwieler gefietst.
Vandaag ben ik jarig.
Vandaag is het zonnig.
- Ik blijf in het huis vandaag.
- Ik blijf vandaag thuis.
Ik heb vandaag een ster gezien.
Ik blijf vandaag thuis.
Ik ben vandaag heel druk bezig.
Ik kan vandaag niet komen.
- Wat hebt ge vandaag gedaan?
- Wat heb je vandaag gedaan?
- Wat heeft u vandaag gedaan?
- Wat hebben jullie vandaag gedaan?
- Ik voel me vandaag niet lekker.
- Ik voel me vandaag niet zo goed.
Welke datum is het vandaag?
Vandaag is het elf oktober.
Het is vandaag Moederdag.
- Vandaag is het uw verjaardag.
- Vandaag is je verjaardag.