Translation of "Marido" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Marido" in a sentence and their dutch translations:

Eu tenho marido.

Ik heb een echtgenoot.

- Será um bom marido.
- Ele será um bom marido.

Hij zal een goede echtgenoot zijn.

- Seu marido é rico.
- O marido dela é rico.

- Zijn man is rijk.
- Haar man is rijk.

- Meu marido é preguiçoso.
- O meu marido é preguiçoso.

Mijn man is lui.

- Será um bom marido.
- Ele será um bom marido.
- Ele vai ser um bom marido.

Hij zal een goede echtgenoot zijn.

Somos marido e mulher.

- We zijn een echtpaar.
- Wij zijn man en vrouw.

Meu marido é preguiçoso.

Mijn man is lui.

Ela odiava seu marido.

Ze haatte haar echtgenoot.

Ela envenenou seu marido.

- Zij heeft haar man vergiftigd.
- Ze heeft haar man vergiftigd.
- Ze vergiftigde haar man.

Onde está meu marido?

- Waar is mijn man?
- Waar is mijn echtgenoot?

Meu marido era professor.

- Mijn man was een leraar.
- Mijn man was leraar.

- O marido dela agora está morando em Tóquio.
- Seu marido mora em Tóquio agora.
- Seu marido vive em Tóquio agora.

Haar man woont nu in Tokio.

Seu finado marido era violinista.

Wijlen haar echtgenoot was violist.

Meu marido fez uma vasectomia.

Mijn echtgenoot heeft een vasectomie ondergaan.

Ligue para o meu marido!

Bel mijn man.

Tom é o meu marido.

Tom is mijn man.

Você enganou o seu marido.

Ge hebt uw man bedrogen.

Ele será um bom marido.

Hij zal een goede echtgenoot zijn.

Meu marido não vale nada.

- Mijn man is niets waard.
- Mijn echtgenoot is niets waard.

Maria não ama o marido.

Maria houdt niet van haar man.

Ela não gostava de seu marido.

Ze had haar echtgenoot niet graag.

Ela amará seu marido para sempre.

Zij zal voor altijd van haar echtgenoot houden.

O seu marido está em casa?

Is je man thuis?

Ela se divorciou de seu marido.

Ze is gescheiden.

Tom conhece o marido de Maria.

Tom kent Mary's man.

Ele vai ser um bom marido.

Hij zal een goede echtgenoot zijn.

Ele provou ser um marido ideal.

Hij toonde zich een ideale echtgenoot.

Ela escovou o chapéu do marido.

Zij borstelde de hoed van haar man.

O marido da Mary a maltratava.

Maria's man mishandelde haar.

John será um bom pai e marido.

John zal een goede echtgenoot en vader zijn.

Meu marido é um cozinheiro muito bom.

Mijn man is een heel goede kok.

O marido de Maria se chama Tom.

Maria's echtgenoot heet Tom.

Ela tem orgulho de o marido ser rico.

Ze is er trots op dat haar man rijk is.

O marido dela agora está morando em Tóquio.

Haar man woont nu in Tokio.

Uma mulher cujo marido morreu é uma viúva.

Een vrouw wier echtgenote is overleden is een weduwe.

Meu marido ganha cem mil dólares por ano.

Mijn echtgenoot verdient honderdduizend dollar per jaar.

Seu marido morreu num trágico acidente de carro.

Haar man is in een tragisch auto-ongeval om het leven gekomen.

Meu ex-marido não mora mais nesta cidade.

Mijn ex-man woont niet meer in deze stad.

Alguém me disse que você deixou seu marido.

Iemand zei me dat je bij je man bent weggegaan.

Uma mulher cujo marido faleceu é chamada de viúva.

Een vrouw wier echtgenoot overleden is, heet een weduwe.

A colega cujo marido é francês foi a Paris.

- De collega die getrouwd is met een Fransman, is naar Parijs.
- De collega die getrouwd is met een Fransman, is naar Parijs vertrokken.

Alguém me contou que a Mary deixou o marido.

Iemand vertelde me dat Mary haar man heeft verlaten.

Uma mulher cujo marido morreu é chamada de viúva.

- Een vrouw wier echtgenoot overleden is, heet een weduwe.
- Een vrouw, wier echtgenoot is overleden, noemt men weduwe.

O marido da filha do Carlos é genro do Carlos.

De man van de dochter van Karel is een schoonzoon van Karel.

Ele é o marido da minha irmã. É meu cunhado.

Hij is de man van mijn zus. Hij is mijn zwager.

Ela convenceu o marido a passar as férias na França.

Ze heeft haar man overgehaald de vakantie in Frankrijk door te brengen.

- Meu irmão mais velho é um ano mais velho que o marido dela.
- Meu irmão mais velho é um ano mais velho que seu marido.

Mijn oudere broer is een jaar ouder dan haar man.

- O esposo de Tom é bissexual.
- O marido de Tom é bissexual.

- Tom zijn man is biseksueel.
- Toms man is biseksueel.

Maria ainda era virgem um ano depois de se casar, porque seu marido era impotente.

Maria was een jaar nadat ze trouwde nog maagd, omdat haar man impotent was.

- O esposo de minha irmã é meu cunhado.
- O marido da minha irmã é meu cunhado.

- De man van mijn zus is mijn schoonbroer.
- De man van mijn zus is mijn zwager.

Ela sabia o que era para uma mulher casada cuidar da casa, do marido e das crianças.

Zij wist wat het voor een getrouwde vrouw betekende om voor het huis, de echtgenoot, en de kinderen te zorgen.