Translation of "Spacer" in Dutch

0.002 sec.

Examples of using "Spacer" in a sentence and their dutch translations:

- Chciałabyś iść na spacer?
- Pójdziemy na spacer?

Wil je misschien gaan wandelen?

Idźcie na spacer!

Gaan jullie maar een ommetje maken!

Mogę wyjść na spacer?

Mag ik buiten gaan wandelen?

Jak minął ci spacer?

Hoe was je wandeling?

Idź na spacer każdego dnia.

Maak elke dag een wandeling.

Poszedłem na spacer wcześnie rano.

Vroeg in de morgen heb ik een wandeling gedaan.

Tom każdego ranka idzie na spacer.

Tom maakt elke ochtend een wandeling.

Jest tylko sześć kilometrów na zachód, ale to nie będzie spacer po parku.

Ze is maar zes km naar het Westen... ...maar dit is geen simpele wandeling.