Examples of using "Laknak" in a sentence and their dutch translations:
Waar wonen ze?
- Ze wonen vlakbij.
- Ze wonen in de buurt.
- Ze wonen dichtbij.
Mijn ouders wonen in Kioto.
- Ze wonen vlakbij.
- Ze wonen in de buurt.
- Ze wonen dichtbij.
een stad met 7 miljoen mensen,
Restjes zullen hun honger niet lang kunnen stillen.
Ze wonen daar.
Ze wonen hier al tien jaar.
Hoeveel inwoners heeft deze stad?
woont in mijn buurt.
De familie Smith woont in mijn buurt.
Ze wonen beneden.
Tom denkt dat het spookt in zijn huis.
Wie woont in het huis hiertegenover?
- Waar woon je?
- Waar woont gij?
- Waar woont u?
Weet je hoeveel inwoners Australië telt?