Examples of using "Jól" in a sentence and their dutch translations:
- Hebt ge goed geslapen?
- Heb je goed geslapen?
- Heb jij goed geslapen?
Ze hebben zich vermaakt.
- Chapeau!
- Bravo!
- Goed gedaan.
- We hadden plezier.
- We hadden lol.
- Veel plezier!
- Amuseer je!
Amuseer je!
Juist.
Je maakte een juiste beslissing.
Ze zingt goed.
- Ik had gelijk.
- Ik heb het goed geraden.
- Ik gokte goed.
- Nou!
- Goed!
Hij praat goed.
- Ze zijn in orde.
- Zij zijn in orde.
- Het gaat goed met ze.
Slaap lekker.
Gaat het goed met haar?
Mij gaat het goed.
- Luister even.
- Luister goed.
Ze zwemt goed.
Ik heb goed geslapen.
- Ik vind het leuk.
- Ik vermaak me.
- Kun je goed piano spelen?
- Speel je goed piano?
- Je hebt goed geraden.
- U hebt goed geraden.
- Jullie hebben goed geraden.
- Gaat het goed met jullie?
- Gaat het goed met je?
- Gaat het goed met u?
Ze typt goed.
Ze verdient goed geld.
Ik hoor je heel goed.
Ze spreekt behoorlijk goed Engels.
Nieuwe bezems vegen schoon.
- Goed. En jij?
- Goed. En u?
- Ik voel me niet goed.
- Ik voel me ziek.
Spreek je goed Frans?
Het vlees is goed gebraden.
- Ik ken jouw vader zeer goed.
- Ik ken je vader heel goed.
Mijn beste vriendin danst goed.
Hoe goed ken jij Tom?
- Hij kan goed Frans praten.
- Hij kan goed Frans spreken.
moet je nu opletten:
OK. Doe maar.
Je spreekt goed Engels.
Mijn moeder kookt goed.
Hij zag er goed uit.
- Ze speelt heel goed tennis.
- Zij speelt heel goed tennis.
- Je ziet er prima uit.
- U ziet er prima uit.
- Jullie zien er prima uit.
Hij is een heel goed betaalde man.
Ik kan niet goed zien.
Heel goed, dank je wel.
- Tom had gelijk.
- Tom heeft gelijk.
- Tom raadde het goed.
- Tom heeft het goed geraden.
Ik ben in orde, dank je.
Het ziet er goed uit.
Kende je Tom goed?
Is iedereen oké?
- Tom is in orde.
- Tom is oké.
- Met Tom gaat het goed.
Je hebt het heel goed gedaan.
- Kun je goed skiën?
- Kunt u goed skiën?
- Kunnen jullie goed skiën?
Ik slaap niet goed.
Hij kan goed lezen.
- Slaap lekker, Timmy.
- Slaapwel, Timmy.
- Hij speelt zeer goed.
- Hij speelt erg goed.
- Ik heb de voorbije nacht goed geslapen.
- Ik heb goed geslapen vannacht.
Ik kan je niet goed horen.
Ik hoop dat het je goed gaat.
Ken je hem goed?
Akkoord.
Dank u, met mij gaat het goed.
Ze betalen Tom goed.
Ik spreek goed Japans.
Ik ken hem goed.
- Ken je Tom goed?
- Kent u Tom goed?
Hij spreekt goed Spaans.
Zie ik er leuk uit?
- Veel plezier!
- Amuseer je!
Kende je hem goed?
Luister alstublieft goed.
Ze kookt goed.
Ze rijdt erg goed.
Ze kan heel goed naaien.
Goede nacht en slaap lekker!
Ik spreek niet erg goed Arabisch.
Tom kan erg goed koken.
Was je handen goed.
Goed, laten we beginnen met ons werk.