Examples of using "Waschen" in a sentence and their dutch translations:
- Het moet gewassen worden.
- Dat moet gewassen worden.
- Het moet worden gewassen.
Eerst wassen alvorens te dragen.
Men zou zich moeten wassen.
Ik ga mijn auto wassen.
Knippen, wassen en drogen alstublieft.
Was de kweeperen grondig.
- Was u!
- Was jezelf!
Zij wassen hun handen.
We wassen ons met zeep.
Ik zag hem de auto wassen.
Tom heeft zijn auto door Marie laten wassen.
Ze wassen hun handen met zeep.
Paula gaat de auto morgen wassen.
Je moet je handen wassen.
Ze moesten hun gezichten wassen.
Ze wou de vuile kleren wassen.
Was je je hond elke dag?
Ik zag hem de auto wassen.
Tom begon zijn auto te wassen.
Ik zou mijn haar moeten wassen.
Ik zou mijn haar willen wassen.
Ik heb hem zijn auto zien wassen.
Ik stond op het punt mijn haar te wassen.
We wassen onze handen met zeep.
Tom is vergeten om zijn handen te wassen.
Tom en Maria wassen hun handen.
Ik zal mijn haar niet wassen.
Ze wassen hun handen met zeep.
Je moet je vuile was niet buiten hangen.
Hoe vaak zou je je haar moeten wassen?
Voor het eten moet je je handen wassen.
Het wasgoed met de hand wassen is vermoeiend en tijdrovend.
Nadat ik anaalseks met mijn vriendin heb gehad, moeten wij ons altijd goed wassen.
Tom ging de keuken in om zijn handen te wassen.
- Waarom was je je handen?
- Waarom ben je je handen aan het wassen?
Ik vroeg me net af wat het zou kosten om mijn auto te laten wassen en in de was te zetten.
- Waarom was je je handen?
- Waarom ben je je handen aan het wassen?
Op het labeltje aan mijn sjaal staat: "Binnenstebuiten wassen en strijken." Ik vraag me af hoe ik dat moet doen.
Op het labeltje aan mijn sjaal staat: "Binnenstebuiten wassen en strijken." Ik vraag me af hoe ik dat moet doen.