Examples of using "Ihn" in a sentence and their dutch translations:
Pak hem!
Beschrijf hem.
hem.
Negeer hem!
Vergeet hem.
Kende je hem?
Waarom vraag je hem niet?
Breng hem naar binnen.
Stel hem niet teleur.
Breng hem naar binnen.
Ze respecteren hem.
Iedereen die hem kende bewonderde hem.
- Wie hem kent, vindt hem aardig.
- Iedereen die hem kent vindt hem leuk.
Iedereen houdt van hem.
Iedereen houdt van hem.
Kijk naar hem.
Al wie hem kent, respecteert hem.
Kent u hem?
Ze vindt hem leuk.
- Hou hem tegen!
- Stop hem!
Wie hem kent, vindt hem aardig.
Breng hem naar binnen.
Ze is dol op hem.
Ze haatte hem.
Maak hem wakker.
Pak hem.
- Pak hem!
- Grijp hem!
- Vergeet hem.
- Vergeet dat.
- Laat maar.
- Vergeet het.
Dood hem!
Betty heeft hem gedood.
Laat hem binnen.
Ze aanbidt hem.
- Ze is met hem getrouwd.
- Ze trouwde hem.
Ik gaf hem een oorvijg.
- Iedereen houdt van hem.
- Hij is door iedereen graag gezien.
- Iedereen mag hem.
Ze heeft hem gebeten.
- Ze versloeg hem.
- Ze heeft hem verslagen.
- Ze omhelsde hem.
- Ze knuffelde hem.
Ze aanbad hem.
Ze beledigde hem.
- Ze kuste hem.
- Ze heeft hem gekust.
Ze stak hem neer.
Ze bond hem vast.
Scheld hem niet uit.
Heb je hem gebeld?
Heb je hem uitgenodigd?
Kende je hem goed?
- Bel hem alsjeblieft op.
- Bel hem alstublieft op.
Dit antwoord maakte hem woedend.
- Ik houd van hem.
- Ik hou van hem.
- Ik zal hem verwittigen.
- Ik zal hem waarschuwen.
Iedereen noemt hem Jeff.
Ze noemen hem Jim.
Negeer hem gewoon.
- Bel hem alsjeblieft op.
- Bel hem alstublieft op.
- Hou je nog van hem?
- Houdt u nog van hem?
- Houden jullie nog van hem?
- Houd je nog van hem?
Iedereen lachte hem uit.
Ik zou haar graag ontmoeten.
Ik ga hem neerschieten.
Ik belde hem.
- Ze viel hem aan.
- Ze heeft hem aangevallen.
Ze haat hem.
- Ze heeft hem om de tuin geleid.
- Ze heeft hem gefopt.
Ik kan hem niet uitstaan.
- Ik kan hem niet verdragen.
- Ik kan hem niet uitstaan.
Hebt ge hem zien buitengaan?
- Ge hebt hem niet gezien.
- Je hebt hem niet gezien.
Ze hoorde hem huilen.
Ze houdt nog steeds van hem.
Zo.
voor hem worden genomen.
- Je onderschat hem.
- U onderschat hem.
- Jullie onderschatten hem.
- Je doet hem te kort.
Je overschat hem.
Ik ken hem.
Zij sloeg hem in het gezicht.
Ken ik hem?
Bedrieg hem niet.
- Haal hem hierheen.
- Breng hem naar hier.
Ze veracht hem.
We missen hem.
- Hij chanteert hem.
- Zij chanteert hem.
- Hij chanteert haar.
- Zij chanteert haar.
- Hij chanteert u.
- Zij chanteert u.
Ze bond hem vast.
Iedereen haat hem.