Translation of "Vor" in Dutch

0.015 sec.

Examples of using "Vor" in a sentence and their dutch translations:

- Tritt vor.
- Treten Sie vor.

Stap naar voren.

- Vorsicht vor Taschendieben.
- Warnung vor Taschendieben.

Let op voor zakkenrollers.

Vor Gericht

Hij verschijnt voor de rechter.

- Lies es vor.
- Lesen Sie es vor.

Lees het hardop.

- Lauf vor mir.
- Lauft vor mir her.

Loop voor me.

- Vorsicht vor dem Hund!
- Vorsicht vor dem Hunde!
- Warnung vor dem Hunde!

- Pas op de hond!
- Opgepast voor de hond!

- Was hast du vor?
- Was habt ihr vor?
- Was haben Sie vor?

Wat zijn jullie van plan te doen?

- Er schrie vor Schmerz.
- Er schrie vor Schmerzen.

Hij schreeuwde van de pijn.

- Tom springt vor Freude.
- Zom hüpft vor Freude.

Tom springt van vreugde.

- Achtung vor dem Hund!
- Vorsicht vor dem Hund!

- Pas op de hond!
- Opgepast voor de hond!

- Er zitterte vor Kälte.
- Er zittert vor Kälte.

Hij rilt door de kou.

- Ich sterbe vor Sehnsucht!
- Ich sterbe vor Heimweh!

Ik ga dood van heimwee!

- Jeder schrie vor Freude.
- Alle schrien vor Freude.

Iedereen schreeuwde van vreugde.

- Melde dich.
- Tritt vor.
- Meldet euch.
- Tretet vor.
- Melden Sie sich.
- Treten Sie vor.

Kom naar voren.

Vorsicht vor Taschendieben.

Let op voor zakkenrollers.

Vor Gebrauch schütteln.

Schudden voor gebruik.

Lauf vor mir.

Loop voor me.

Warnung vor Taschendieben.

Let op voor zakkenrollers.

- Vor wem haben Sie Angst?
- Vor wem fürchtest du dich?
- Vor wem fürchtet ihr euch?
- Vor wem fürchten Sie sich?

Voor wie ben je bang?

- Lies das Buch vor.
- Lesen Sie das Buch vor!

Lees het boek hardop.

- Ich habe Furcht vor Hunden.
- Ich fürchte mich vor Hunden.
- Ich habe Angst vor Hunden.

- Ik heb schrik van honden.
- Ik ben bang voor honden.

- Kommt dir das bekannt vor?
- Kommt euch das bekannt vor?
- Kommt Ihnen das bekannt vor?

Komt jou dat bekend voor?

- Hast du Angst vor Tom?
- Habt ihr Angst vor Tom?
- Haben Sie Angst vor Tom?

Ben je bang voor Tom?

- Hast du Angst vor mir?
- Ängstigst du dich vor mir?
- Ängstigen Sie sich vor mir?

- Ben je bang voor mij?
- Bent u bang voor mij?
- Zijn jullie bang voor mij?

- Ich habe Angst vor Erdbeben.
- Ich fürchte mich vor Erdbeben.
- Ich habe vor Erdbeben Angst.

Ik ben bang voor aardbevingen.

- Achtung vor dem Hund!
- Vorsicht, bissiger Hund!
- Vorsicht vor dem Hund!
- Vorsicht vor dem Hunde!

Pas op de hond!

- Was hast du heute vor?
- Was habt ihr heute vor?
- Was haben Sie heute vor?

- Wat voor plannen heb je vandaag?
- Wat voor plannen hebt u vandaag?

- Achtung vor dem Hund!
- Vorsicht, bissiger Hund!
- Vorsicht vor dem Hund!
- Warnung vor dem Hunde!

- Pas op de hond!
- Opgepast voor de hond!

- Du hast Angst vor ihm.
- Ihr habt Angst vor ihm.
- Sie haben Angst vor ihm.

- Jullie zijn bang voor hem.
- Jij bent bang voor hem.
- U bent bang voor hem.

- Was schlägst du vor?
- Was schlagen Sie vor?
- Was ist dein Vorschlag?
- Was schlagt ihr vor?

Wat stel je voor?

- Ich habe vor nichts Angst.
- Ich fürchte mich vor nichts.

- Ik ben van niets bang.
- Niets maakt me bang.

- Sie gaben vor nichts zu wissen.
- Sie täuschten Unwissenheit vor.

Ze deden alsof ze van niets wisten.

- Drei Leute warteten vor mir.
- Vor mir warteten drei Leute.

Voor mij stonden er drie wachtenden in de rij.

- Du kommst mir bekannt vor.
- Sie kommen mir bekannt vor.

- Je komt me bekend voor.
- U komt me bekend voor.
- Jullie komen me bekend voor.

- Das kommt mir spanisch vor.
- Mir kommt das spanisch vor.

Er is hier iets aan de hand.

- Er wurde vor Scham rot.
- Er wurde rot vor Scham.

Hij werd rood van schaamte.

- Ihre Augen leuchteten vor Freude.
- Seine Augen strahlten vor Freude.

- Zijn ogen blonken van vreugde.
- Haar ogen straalden van blijdschap.
- Zijn ogen straalden van blijdschap.

- Seine Augen strahlten vor Freude.
- Seine Augen strahlten vor Glück.

Zijn ogen straalden van blijdschap.

- Was habt ihr vor?
- Was habt ihr da so vor?

Wat zijn jullie van plan?

- Was habt ihr heute vor?
- Was haben Sie heute vor?

Wat voor plannen hebt u vandaag?

- Ihre Augen leuchteten vor Freude.
- Ihre Augen strahlten vor Glück.

Haar ogen straalden van blijdschap.

- Ich habe Furcht vor Hunden.
- Ich habe Angst vor Hunden.

Ik heb schrik van honden.

Stellen Sie sich vor,

Stel je voor:

Was schlägst du vor?

Wat denk je...

vor 30 Jahren anfing,

30 jaar geleden,

Vorsicht vor dem Hunde!

Pas op de hond!

Sie weinte vor Rührung.

Ze huilde van ontroering.

Er saß vor mir.

- Hij zat tegenover mij.
- Hij zat voor mij.

Was hatte er vor?

Wat was hij van plan?

Ich sterbe vor Hunger!

- Ik ga dood van de honger!
- Ik heb honger als een paard.
- Ik verga van de honger.
- Ik rammel van de honger.
- Ik sterf van de honger!

Sie strotzt vor Wohlbefinden.

Ze is erg gezond.

Er schrie vor Schmerz.

Hij schreeuwde van de pijn.

Wir bereiteten uns vor.

We hebben ons klaargemaakt.

Was hat er vor?

Wat is hij van plan?

Sie schrie vor Schreck.

Ze krijste van ontzetting.

Vor dem Tragen waschen.

Eerst wassen alvorens te dragen.

Ich sterbe vor Langerweile.

Ik verveel me dood.

Mache dir nichts vor!

Hou jezelf niet voor de gek.

Die Arbeit geht vor.

Het werk gaat voor.

Kein Bier vor vier!

Voor vier uur geen bier!

Sie zitterte vor Kälte.

Ze bibberde van de kou.

Ich springe vor Freude.

Ik spring van vreugde.

Er stand vor mir.

Hij stond voor me.

Tom stand vor Maria.

Tom stond voor Maria.

Macht geht vor Recht.

- Macht is recht.
- Macht geeft recht.

Was habt ihr vor?

- Wat zijn jullie van plan?
- Wat voeren jullie in je schild?

Niemand lief vor ihm.

Niemand rende voor hem uit.

Er läuft vor mir.

Hij loopt voor mij.

Die Uhr geht vor.

De klok loopt voor.

Ein Missverständnis liegt vor.

Het is een misverstand.

Er beugte sich vor.

Hij boog naar voren.

Bereiten Sie sich vor.

- Zet je schrap.
- Zet u schrap.

Es kommt häufig vor.

- Het gebeurt vaak.
- Het gebeurt regelmatig.

Ich ziehe Marmelade vor.

- Ik heb liever confituur.
- Ik heb liever marmelade.