Examples of using "Trösten" in a sentence and their dutch translations:
Ik kan haar troosten.
We troosten zijn moeder.
Mary probeerde Tom te troosten.
Troost Tom.
- Ik weet niet wat te zeggen opdat je je beter zou voelen.
- Ik weet niet wat zeggen om u te troosten.
Ik probeerde haar op te beuren, maar ze deed niks dan huilen.