Translation of "Was" in Dutch

0.053 sec.

Examples of using "Was" in a sentence and their dutch translations:

- Was?
- Was ist los?

Wat is er?

- Was passierte?
- Was ist passiert?
- Was ist geschehen?
- Was war los?
- Was hat sich zugetragen?

Wat is er gebeurd?

- Was wollen Sie?
- Was möchten Sie?
- Was möchtest du?
- Was darf’s denn sein?
- Was wünschen Sie?
- Was möchtet ihr?

Wat wenst u?

Was?

- Wat?
- Wablieft?
- Wat zegt u?
- Hoe bedoelt u?
- Pardon?
- Zeg dat nog eens?
- Hoezo?

- Was ist los?
- Was geht?
- Was ist hier los?
- Was gibt es?

- Wat is er aan de hand?
- Wat is er gaande?
- Wat gebeurt er?

- Was passierte?
- Was ist passiert?
- Was ist geschehen?
- Was hat sich zugetragen?

- Wat is er gebeurd?
- Wat is er?

- Was willst du?
- Was wollen Sie?
- Was möchten Sie?
- Was möchtest du?

- Wat wil je?
- Wat wilt u?
- Wat willen jullie?
- Wat mot je?

- Was passierte?
- Was ist passiert?

- Wat is er gebeurd?
- Wat is er?

- Was ist los?
- Was ist?

Wat is er?

- Was passierte?
- Was ist geschehen?

Wat is er gebeurd?

- Was macht sie?
- Was macht er?
- Was tut sie?

- Wat doet ze?
- Wat doet hij?

- Was brauchen Sie?
- Was brauchst du?
- Was braucht ihr?

Wat heb je nodig?

- Was motiviert dich?
- Was motiviert Sie?
- Was motiviert euch?

- Wat motiveert je?
- Wat motiveert u?
- Wat motiveert jullie?

- Was bedeutet Tatoeba?
- Was bedeutet „Tatoeba“?
- Was heißt „Tatoeba“?

Wat betekent "Tatoeba"?

- Was sagst du?
- Was sagen Sie?
- Was sagt ihr?

- Wat zegt u?
- Wat zeg je?
- Wat zeggen jullie?

- Was verkaufen Sie?
- Was verkaufst du?
- Was verkauft ihr?

Wat verkoopt u?

- Was passierte?
- Was ist geschehen?
- Was hat sich zugetragen?

Wat is er gebeurd?

- Was kochst du?
- Was kochen Sie?
- Was kocht ihr?

- Wat kook je?
- Wat koken jullie?

- Was willst du?
- Was wollt ihr?
- Was wollen Sie?

- Wat wil je?
- Wat blieft u?
- Wat wilt u?
- Wat willen jullie?

- Was lernst du?
- Was lernt ihr?
- Was lernen Sie?

- Wat leer je?
- Wat ben je aan het leren?

- Was wünschen Sie?
- Was wünschst du?
- Was wünscht ihr?

Wat wenst u?

- Was schreibst du?
- Was schreibst du gerade?
- Was schreiben Sie?
- Was schreibt ihr?

Wat ben je aan het schrijven?

- Was kochst du?
- Was kochen Sie?
- Was kocht ihr?
- Was kochst du da?

- Wat kook je?
- Wat koken jullie?
- Wat zijn jullie aan het koken?

- Was möchten Sie?
- Was möchtest du?
- Was möchtet ihr?
- Was darf es sein?

Wat zou jij graag willen?

- Was fehlt?
- Wonach suchen Sie?
- Was suchst du?
- Was suchen Sie?
- Was sucht ihr?

- Waar bent u naar op zoek?
- Waar ben je naar op zoek?
- Waar zijn jullie naar op zoek?
- Wat zoek je?

- Was machst du?
- Was machst du gerade?
- Was machen Sie?
- Was machst du da?

- Wat doe je?
- Wat ben je aan het doen?
- Wat bent u aan het doen?
- Wat zijn jullie aan het doen?
- Waar bent u mee bezig?
- Wat doet u?
- Waarmee ben je bezig?
- Wat zit je te doen?
- Wat zitten jullie te doen?
- Wat doen jullie?
- Waarmee zijn jullie bezig?

- Was hast du gesagt?
- Was haben Sie gesagt?
- Was sagtest du?
- Was sagten Sie?

- Wat heb je gezegd?
- Wat zegt u?
- Wat hebben jullie gezegd?

- Was ist los?
- Was geht?
- Na, wie geht's?
- Was gibt's?

- Hoe gaat het ermee?
- Wat is er gaande?
- Alles goed?

- Was geschah dann?
- Was geschah danach?
- Was ist dann geschehen?

- Wat gebeurde er daarna?
- Wat is er daarna gebeurd?

- Was ist neu?
- Was gibt es Neues?
- Was gibt’s Neues?

- Wat is nieuw?
- Wat is er nieuw?

- Was bedeutet das?
- Was heißt das?
- Was bedeutet das hier?

Wat betekent dat?

- Was bedeutet das?
- Was bedeutet das hier?
- Was bedeutet es?

Wat betekent dit?

- Was meinst du?
- Was meinen Sie?
- Was ist deine Meinung?

Wat denkt u?

- Was bedeutet das?
- Was heißt das?

Wat betekent dat?

- Was verkaufen Sie?
- Was verkauft ihr?

Wat verkoopt u?

- Was ist los?
- Was gibt’s Neues?

- Wat krijgen we nou?
- Wat is er?

- Was ist los?
- Was läuft falsch?

Wat gaat er niet?

- Was trinkst du?
- Was trinkt ihr?

- Wat drink je?
- Wat bent u aan het drinken?
- Wat drinken jullie?

- Was macht sie?
- Was tut sie?

Wat doet ze?

Was denkst du, was sie wollen?

Wat willen zij, denk je?

- Was machen sie?
- Was machen die?

- Waar zijn ze mee bezig?
- Wat zijn ze aan het doen?
- Wat doen ze?

- Was trinken Sie?
- Was trinkst du?

Wat ga je drinken?

- Was habt ihr?
- Was haben Sie?

- Wat heb je?
- Wat heeft u?
- Wat hebben jullie?

- Was ist neu?
- Was gibts Neues?

Wat is nieuw?

- Was bedeutet Tatoeba?
- Was bedeutet „Tatoeba“?

Wat betekent "Tatoeba"?

- Was wollen Sie?
- Was will er?

- Wat wil zij?
- Wat wilt u?
- Wat wil hij?

- Was meinst du?
- Was denkst du?

- Wat denk je?
- Wat denkt u?
- Wat denken jullie?
- Wat vind jij ervan?

- Was studierst du?
- Was studiert ihr?

Wat studeer je?

- Was ist passiert?
- Was ist geschehen?

Wat is er gebeurd?

Was glaubst du, was ich denke?

Wat denk je dat ik denk?

- Was hat er gesagt?
- Was hat sie gesagt?
- Was haben Sie gesagt?
- Was sagte sie?

- Wat heeft hij gezegd?
- Wat zei ze?

- Was ist dein Lieblingsessen?
- Was ist euer Lieblingsessen?
- Was ist Ihr Lieblingsessen?
- Was ist dein Leibgericht?
- Was ist Ihr Leibgericht?
- Was ist deine Lieblingsspeise?

- Wat is je lievelingseten?
- Wat is jouw lievelingseten?

- Was wisst ihr darüber?
- Was wisst ihr davon?
- Was wissen Sie davon?
- Was wissen Sie darüber?
- Was weißt du darüber?
- Was weisst du davon?

Wat weet je daarover?