Examples of using "Dich" in a sentence and their dutch translations:
Toon jezelf!
- Schaam u!
- Schaam je!
Was jezelf!
Beheers je!
- Rot op!
- Krijg de tering!
- Krijg de klere!
- Val dood!
- Krijg de kanker!
- Kalmeer je!
- Rustig.
- Kalmeer je.
- Rustig aan.
- Rustig maar.
- Kalm aan.
- Ga afkoelen!
Beheers je!
- Ik hou van je!
- Ik hou van jou!
- Rot op!
- Rot op.
- Ik hou van je.
- Ik zie u graag.
- Ik hou van jou!
We moeten opschieten en besluiten.
Ik wil jou.
Vergis je niet.
Doe dus mee!
- Ik hou van je.
- Ik zie u graag.
Bereid je voor.
- Schiet op!
- Haast je.
- Schiet op.
- Maak voort!
- Ken jezelf.
- Ken jezelf!
Schiet op!
Ik haat je.
Zet u en rust wat.
Ik haat je.
- Ga weg!
- Verdwijn!
- Wegwezen.
- Schiet op!
- Schiet op.
- Opschieten.
Onderschat jezelf niet.
Ik maakte je wakker.
Schiet op!
- Schiet op!
- Snel!
- Vlug!
- Haast je.
- Schiet op.
- Opschieten.
- Kalmeer je!
- Rustig.
- Kalmeer je.
Ga zitten.
Schiet op!
Waag het niet!
Ga!
Schiet op!
Beheers je!
- Ontspan u!
- Ontspan je.
- Rustig maar.
- Kalmeer je!
- Rustig.
- Kalmeer je.
- Rustig aan.
- Rustig maar.
- Kalm aan.
- Ga afkoelen!
Was jezelf!
- Weg!
- Weg van hier!
Verdedig jezelf.
Blijf gefocust.
Omlaag!
Neem een beslissing!
- Word verontwaardigd!
- Verontwaardig je!
Ik heb je!
Neuk jezelf!
Herinner je!
Ga ervoor!
Schud het stof af!
- Zet je verstand op scherp!
- Concentreer je!
Gedraag je.
Neem er deel aan!
Meld je!
Concentreer je.
- Buig!
- Buig je neer!
Kleed je aan!
- Rot op!
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Weg!
- Onder mijn ogen uit!
- Rot toch op!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Verdwijn!
- Rot op.
- Donder op.
- Ga toch weg!
Maria vindt je leuk.
Zet u en rust wat.
Hou je niet van de domme. Ik ken je!
Nee, ga zitten.
- Haast je.
- Schiet op.
- Kom als de sodemieter.
Vinden kinderen jou aardig?
- Het doet mij plezier dat ge terug zijt.
- Het verheugt me je terug te zien.
- Rot op!
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Weg!
- Onder mijn ogen uit!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Verdwijn!
- Lazer op!
- Rot op.
- Maak dat je wegkomt!
- Donder op.
- Loop weg!
- Maak dat jullie wegkomen.
- Maak dat u wegkomt!
- Ga weg hier.
- Rot op.
- Wegwezen.
- Donder op.
- Hoepel op.
Hou ik niet van jou, hou ik niet van jou
Hij wil je ontmoeten.
- Gaat u zitten.
- Ga zitten!
- Zet u.
- Neem plaats.
- Ga even zitten.
- Zit!
- Je ouders zijn dol op jou.
- Je ouders houden van jou.
- Ik hou van je en zal altijd van je blijven houden.
- Ik zie u graag en zal dat altijd blijven doen.