Examples of using "Rechnen" in a sentence and their dutch translations:
Computers berekenen.
Kan ik op u rekenen?
Een computer kan heel snel rekenen.
Wiskunde heeft te maken met getallen.
Ge kunt op zijn hulp niet rekenen.
Op zijn hulp kan men niet rekenen.
Op mij hoef je niet te rekenen.
Hij is niet verstandig genoeg om getallen in het hoofd op te tellen.
Tom vroeg Mary of zij wist wanneer John geacht werd er te zijn.
- Dat is iemand op wie je kan vertrouwen.
- Hij is een betrouwbaar persoon.