Examples of using "Orange" in a sentence and their dutch translations:
De sinaasappel is oranje.
Ik eet een oranje sinaasappel.
Zijn sinaasappels altijd oranje?
Houdt ze van oranje?
Pel de sinaasappel.
Ik zal een sinaasappel voor je pellen.
Ik zal een sinaasappel voor je pellen.
Mijn stropdas is oranje.
Mijn favoriete kleur is oranje.
De auto is oranje.
- Mijn shirt is oranje.
- Mijn hemd is oranje.
- Mijn overhemd is oranje.
Het boek is oranje.
Deze sinaasappel is heerlijk.
De lucht is oranje.
Oranje is Toms favoriete kleur.
De vrouw eet een sinaasappel.
Deze sinaasappel is te zuur.
- Het is ook geen sinaasappel.
- Het is ook geen appelsien.
- Welke kleur heeft de sinaasappel?
- Welke kleur heeft de appelsien?
Kan ik die sinaasappel eten?
Er ligt een sinaasappel op tafel.
Ik zal een sinaasappel voor je pellen.
Het ziet eruit als een sinaasappel.
- Mag ik die sinaasappel eten?
- Mag ik die appelsien opeten?
Ik heb een sinaasappel en een appel.
Er ligt geen sinaasappel op tafel.
Deze sinaasappel is zuur.
Groot, gespierd en knaloranje, de iconische orang-oetang van Azië.
De sinaasappel liet een vreemde smaak achter in mijn mond.
De aarde ziet er van bovenaf uit als een sinaasappel.
Mag ik deze sinaasappel eten?
- Mag ik die sinaasappel eten?
- Mag ik die appelsien opeten?
Ik at een sinaasappel.
- Het is ook geen sinaasappel.
- Het is ook geen appelsien.
Deze vrucht heeft de vorm van een sinaasappel en smaakt als een ananas.