Translation of "Fort" in Dutch

Geh nicht fort.

- Ga niet weg.
- Ga niet weg!

Bitte fahr fort!

- Ga alsjeblieft door.
- Gaat u alstublieft door.

- Setze deine Arbeit fort.
- Setzen Sie Ihre Arbeit fort.

- Ga door met je werk.
- Zet je werk voort.

- Bleib ruhig und fahre fort!
- Bleiben Sie ruhig und fahren Sie fort!
- Bleibt ruhig und fahrt fort!

Kalmte zal je redden.

Bitte fahren Sie fort.

Ga alsjeblieft verder.

Fort mit den Träumereien!

Gedaan met dromen!

Bring das bitte fort!

Alsjeblieft, haal dit weg.

Wir gingen zusammen fort.

Wij vertrokken samen.

Er war schon fort.

Hij was al weg.

Er ist fort von zuhause.

- Hij is ver van huis weg.
- Hij is van huis weg.

Schnecken bewegen sich langsam fort.

Slakken bewegen langzaam.

Sie setzte die Arbeit fort.

Ze ging verder met het werk.

Er setzte das Experiment fort.

Hij zette zijn experiment door.

Er ist fort auf Nimmerwiedersehen.

Hij is weg voor altijd.

Toronto hieß früher Fort York.

Toronto heette vroeger Fort York.

Ich setze meine Arbeit fort.

Ik ga door met mijn werk.

Thomas fuhr fort zu reden.

- Tom is blijven doorpraten.
- Tom bleef doorpraten.

Schnell, solange der Adler fort ist.

Snel, nu de arend weg is.

- Erzähl weiter.
- Setze deine Erzählung fort.

- Ga door met je verhaal.
- Vertel verder.
- Ga verder met je verhaal.

Oh, wirklich? Wann ging er fort?

Werkelijk? Wanneer is hij vertrokken?

Er fuhr mit seiner Mutter fort.

- Hij is weggereden met zijn moeder.
- Hij ging weg met zijn moeder.

Niemand geht mit leeren Händen fort.

Niemand gaat met lege handen weg.

Geh meinetwegen nicht zu spät fort.

Vertrek niet te laat wegens mij.

- Erzähl weiter.
- Fahre mit deiner Geschichte fort!

Ga verder met je verhaal.

Der Lord fährt mit dem Ford fort.

De lord rijdt weg met de Ford.

Fort Moultrie hatte weniger als siebzig Soldaten.

Fort Moultrie telde minder dan zeventig soldaten.

Er nahm Abschied von uns und ging fort.

Hij nam afscheid van ons, en vertrok.

Sie fuhren noch stundenlang fort, sich zu streiten.

Ze bleven urenlang ruziën.

Unser Haus wurde beraubt, während wir fort waren.

Tijdens onze afwezigheid werd er uit ons huis gestolen.

Tom stieg auf sein Rad und fuhr fort.

Tom stapte op zijn fiets en reed weg.

Er ging fort, ohne ein Wort zu sagen.

Hij ging weg zonder iets te zeggen.

Okay, versuchen wir es! Solange der Adler fort ist.

Kom op, probeer dit. Snel, nu de arend weg is.

Okay, versuchen wir es. Der Adler ist gerade fort.

Kom op, probeer dit. Snel, nu de arend weg is.

Nach einer Weile setzte er seine normalen Aktivitäten fort,

Na een tijdje hervatte ze haar normale activiteiten...

- Ich muss los.
- Ich muss gehen.
- Ich muss fort.

Ik moet gaan.

Wir werden aller Wahrscheinlichkeit nach einige Tage fort sein.

We zullen zeer waarschijnlijk enkele dagen weg zijn.

Regen, Regen gehe fort, geh an einen anderen Ort.

Regen, regen, ga weg. Kom een andere dag maar terug.

Um welche Zeit gehst du gewöhnlich von zuhause fort?

Hoe laat ga je doorgaans van huis weg?

Meine Mutter schreit mich in einem fort grundlos an.

Mijn moeder blijft zonder reden tegen me schreeuwen.

Ruhen wir uns aus und setzen die Suche am Morgen fort.

Laten we gaan slapen en morgen verder zoeken.

Wirst du dich um meinen Hund kümmern, während ich fort bin?

- Zou je zolang ik weg ben voor mijn hondje willen zorgen?
- Zou u tijdens mijn afwezigheid voor mijn hond kunnen zorgen?

Er bedankte sich bei ihr sehr höflich und ging schnell fort.

Hij bedankte haar zeer beleefd en ging snel weg.

- Am nächsten Morgen war er weg.
- Am nächsten Morgen war er fort.

De volgende ochtend was hij weg.

Wir brauchen jemanden, der auf das Baby aufpasst, während wir fort sind.

Wij hebben iemand nodig die op de baby past terwijl we weg zijn.

Ruhen wir uns erst einmal aus und setzen unsere Suche am Morgen fort.

Laten we gaan slapen en morgen verder zoeken.

- Es regnete fünf Tage in einem fort.
- Es regnete fünf Tage ohne Unterbrechung.

Het regende vijf opeenvolgende dagen.

Fortgehen heißt ein wenig sterben; wer aber stirbt, der geht auf ewig fort.

Weggaan is een beetje doodgaan, maar doodgaan is meer dan weggaan.

- Bitte erzählen Sie weiter!
- Bitte erzähle weiter!
- Bitte fahre mit deiner Geschichte fort!

Ga alsjeblieft verder met je verhaal.

- Sie schrieb weiterhin Tiergeschichten.
- Sie fuhr damit fort, Geschichten über Tiere zu schreiben.

Ze bleef verhalen over dieren schrijven.

- Der Lord fährt mit dem Ford fort.
- Der Lord fährt mit einem Ford weg.

De lord rijdt weg met de Ford.

- Nach einer kurzen Pause setzte er die Arbeit fort.
- Nach einer kurzen Pause machte er sich wieder an die Arbeit.
- Er arbeitete nach einer kurzen Pause weiter.
- Er setzte seine Arbeit nach einer kurzen Pause fort.

- Na een korte pauze ging hij weer verder met zijn werk.
- Hij hervatte zijn werk na een korte pauze.
- Na een korte pauze begon hij opnieuw te werken.

Die Flut treibt die befruchteten Eier fort von den hungrigen Mäulern des Riffs. Hinaus in tiefere Gewässer.

Het tij voert de bevruchte eitjes weg van de hongerige monden van het rif. Het diepe water in.

- Ein Herr West hat während Ihrer Abwesenheit angerufen.
- Ein Herr West hat angerufen, während Sie fort waren

Een zekere mijnheer West heeft gebeld tijdens uw afwezigheid.

- Am nächsten Morgen war er weg.
- Am nächsten Morgen war er tot.
- Am nächsten Morgen war er fort.

De volgende ochtend was hij weg.

- Geh weg!
- Hau ab!
- Verschwinde!
- Verdufte!
- Mach dich fort!
- Zieh Leine!
- Mach dich vom Acker!
- Verzieh dich!
- Verkrümele dich!
- Troll dich!
- Zisch ab!
- Pack dich!
- Mach ’ne Fliege!
- Schwirr ab!
- Mach die Sause!
- Scher dich weg!
- Scher dich fort!

- Rot op.
- Wegwezen.
- Donder op.
- Hoepel op.

- Er fing nach einer kurzen Pause wieder an, zu arbeiten.
- Nach einer kurzen Pause setzte er die Arbeit fort.
- Nach einer kurzen Pause machte er sich wieder an die Arbeit.
- Er setzte seine Arbeit nach einer kurzen Pause fort.

- Hij hervatte zijn werk na een korte pauze.
- Na een korte pauze begon hij opnieuw te werken.

- Geh weg!
- Verpiss dich!
- Hau ab!
- Verschwinde!
- Verdufte!
- Mach dich fort!
- Zieh Leine!
- Mach dich vom Acker!
- Verzieh dich!
- Verkrümele dich!
- Troll dich!
- Zisch ab!
- Pack dich!
- Mach ’ne Fliege!
- Schwirr ab!
- Mach die Sause!
- Scher dich weg!
- Scher dich fort!

- Rot op!
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Weg!
- Onder mijn ogen uit!
- Rot toch op!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Verdwijn!
- Rot op.
- Donder op.
- Ga toch weg!

Er lief mit der Frau seines besten Freundes fort und von da an hörte man nichts mehr von ihm.

- Hij ging met de vrouw van zijn beste vriend aan de haal en sindsdien heeft men niets meer van hem gehoord.
- Hij ging er met de vrouw van zijn beste vriend vandoor en sindsdien heeft men niets meer van hem gehoord.

- Er dankte ihr überaus höflich und eilte davon.
- Er bedankte sich bei ihr sehr höflich und ging schnell fort.

Hij bedankte haar zeer beleefd en ging snel weg.

- Geh weg!
- Hau ab!
- Verschwinde!
- Verdufte!
- Mach dich fort!
- Zieh Leine!
- Mach dich vom Acker!
- Verzieh dich!
- Verkrümele dich!
- Troll dich!
- Zisch ab!
- Pack dich!
- Mach ’ne Fliege!
- Schwirr ab!
- Mach die Sause!
- Scher dich weg!
- Scher dich fort!
- Gehen Sie weg!

- Ga weg!
- Hoepel op!
- Wegwezen!

- Nach einer kurzen Pause setzte er die Arbeit fort.
- Nach einer kurzen Pause machte er sich wieder an die Arbeit.

- Na een korte pauze ging hij weer verder met zijn werk.
- Hij hervatte zijn werk na een korte pauze.
- Na een korte pauze begon hij opnieuw te werken.

- Geh weg!
- Verpiss dich!
- Hau ab!
- Verschwinde!
- Verdufte!
- Mach dich fort!
- Zieh Leine!
- Mach dich vom Acker!
- Verzieh dich!
- Verkrümele dich!
- Troll dich!
- Zisch ab!
- Pack dich!
- Mach ’ne Fliege!
- Schwirr ab!
- Mach die Sause!
- Scher dich weg!
- Scher dich fort!
- Gehen Sie weg.

- Rot op!
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Weg!
- Onder mijn ogen uit!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Verdwijn!
- Lazer op!
- Rot op.
- Maak dat je wegkomt!
- Donder op.
- Loop weg!
- Maak dat jullie wegkomen.
- Maak dat u wegkomt!
- Ga weg hier.

- Ich muss jetzt gehen.
- Ich muss nun weggehen.
- Ich muss los.
- Ich muss gehen.
- Ich muss jetzt los.
- Ich muss jetzt weg.
- Ich muss fort.

- Ik moet gaan.
- Ik moet ervandoor.

- Er fing nach einer kurzen Pause wieder an, zu arbeiten.
- Er arbeitete nach einer kurzen Pause weiter.
- Er setzte seine Arbeit nach einer kurzen Pause fort.

- Na een korte pauze ging hij weer verder met zijn werk.
- Hij hervatte zijn werk na een korte pauze.
- Na een korte pauze begon hij opnieuw te werken.

Später, als sie fort waren, war keine Menschenseele mehr am Kai zu sehen, die Stadt mir ihren Zypressen schien gänzlich ausgestorben, nur die See toste noch und schlug gegen die Küste.

Later, toen ze weg waren gegaan, was er geen levende ziel meer te bekennen op de kade, de stad met zijn cipressen leek totaal uitgestorven, maar de zee bruiste nog en sloeg tegen de kust.

Johannes Paul II. war der erste Papst, der seine österliche Segnung auch in Esperanto sprach, und zwar am 3. April 1994; auch der Weihnachtsglückwunsch in diesem Jahr war ebenso in Esperanto. Er führte das in den folgenden Jahren fort und ebenso machte es sein Nachfolger.

Johannes-Paulus II was de eerste paus, die zijn Paaszegen ook in Esperanto uitsprak, namelijk op 3 april 1994; de Kerstwens van dat jaar was eveneens in Esperanto. Hij ging daarmee verder in de volgende jaren en zijn opvolger deed dat ook.