Translation of "Noël " in Dutch

Joyeux Noël !

Zalig kerstfeest.

À Noël !

Tot ziens met Kerstmis.

- Que veulent tes parents pour Noël ?
- Que veulent vos parents pour Noël ?

- Wat willen je ouders voor Kerstmis?
- Wat willen uw ouders voor Kerstmis?
- Wat willen jullie ouders voor Kerstmis?

Que veut Tom pour Noël ?

Wat wil Tom voor Kerstmis?

- Qu'est-ce que tu as reçu pour Noël ?
- Qu'as-tu reçu pour Noël ?

- Wat heb je voor Kerstmis gekregen?
- Wat hebt u voor Kerstmis gekregen?
- Wat hebben jullie voor Kerstmis gekregen?

- Lui as-tu acheté quelque chose pour Noël ?
- Lui avez-vous acheté quelque chose pour Noël ?

- Heb je iets voor haar gekocht voor Kerstmis?
- Hebt u iets voor haar gekocht voor Kerstmis?
- Hebben jullie iets voor haar gekocht voor Kerstmis?

Qu'est-ce que Tom t'a offert à Noël ?

- Wat kreeg je van Tom voor Kerstmis?
- Wat kreeg u van Tom voor Kerstmis?
- Wat kregen jullie van Tom voor Kerstmis?

- Que t'as offert Tom pour Noël ?
- Qu'est-ce que Tom t'a offert à Noël ?

Wat heeft Tom je met Kerst gegeven?