Examples of using "Melon" in a sentence and their dutch translations:
Het is als klamme meloen.
Mary draagt een watermeloen.
Dit is een nieuwe soort meloen.
Die meloen zal morgen goed om te eten zijn.
- Op de tafel ligt een meloen.
- Op de tafel ligt een bolhoed.
Op de tafel ligt een meloen.
Deze pompoen ruikt naar meloen.
Op de tafel ligt een bolhoed.
Een komkommer is verwant aan een watermeloen.
- Hij heeft een dikke nek gekregen.
- Hij loopt naast zijn schoenen.
Raad eens wat ze gekregen hebben! Een bolhoed voor hem, en leren laarzen voor haar!
Morgen gooi ik voor de lol een watermeloen van het dak van een gebouw van vijf verdiepingen.