Examples of using "Instituteur" in a sentence and their dutch translations:
- Hij is een ervaren lesgever.
- Hij is een geoefend lesgever.
Hij is leraar.
Met een droevig gezicht luisterde hij naar zijn leraar.
Uiteindelijk hebben we beslist de raad te vragen van onze leerkracht.
Hij wordt een goede leraar.
Mijn oudste broer is leraar.
De leerlingen gehoorzaamden hun leraar niet.
Onze leraar spreekt soms te snel.
Mijn droom is om leraar te worden.
Onze leraar spreekt soms te snel.
Ik zal jouw leraar zijn.
Ik ben geen leraar.
- Ik ben geen dokter, maar leraar.
- Ik ben geen dokter, maar een leraar.
Ik vroeg aan mijn leraar wat ik nu moest doen.