Examples of using "Stuff" in a sentence and their dutch translations:
Iedereen houdt van gratis spullen.
Maria steelt.
Haal je spullen.
Nachtmerrie-waardig.
Water is vreemd spul.
Ik wil mijn spullen.
Ik hou van gratis spullen.
Gratis spullen zijn geweldig.
Iemand nam mijn spullen.
Ik hou van dat soort dingen.
Tom heeft al mijn spullen meegenomen.
Ik heb van alles gekocht.
O, alles is net als altijd.
als ik over mannelijke dingen praat
Dingen gebeuren.
Ik hou van dat soort dingen.
Het zit vol met oliën.
Van welke stof is dat vest gemaakt?
Stel deze dingen niet tot later uit!
Blijkbaar weet Tom wat hij doet.
We geven veel dingen weg.
Tom wil al zijn spullen weggooien.
- Vergeet je spullen niet.
- Vergeet je dingen niet.
Kijk eens, dit is goed spul.
Mijn geest kon dat niet aan.
Vergeet je spullen niet.
Tom laat me geen dingen meer kopen.
Zie je al dat spul van binnen?
bij dingen waar we niets om geven.
Tom is in zijn kamer zijn spullen aan het inpakken.
Meer dan 70% van de kinderen krijgen dit niet onder de knie.
Ik denk dat ik al deze spullen moet weggooien.
Er zijn veel gevaarlijke dingen in deze opslagruimte.
Die samenvatting is misleidend, er werd van alles weggelaten.
Wat wil Tom dat wij doen met zijn spullen?
Er zitten altijd lekker dingen bij, zoals Belgische wafels...
Als je door dit spul loopt... ...snijdt het je aan gort.
Als het erin trekt, kan het blaren veroorzaken... ...en je handen laten bloeden.
Hoeveel tijd brengt u wekelijks met uw kind door?
De laatste tijd doe ik mijn uiterste best om mijn spullen niet op straat te laten liggen.
O, alles is net als altijd.
"In 2001, toen ik op straat terechtkwam, deed ik veel slechte dingen.
En als ik zelf Zwarte Piet speel probeer ik dagenlang dat spul van mijn gezicht te krijgen.
Denk je dat je mijn spullen moet vernielen?
Maar ik zou een hoop moeten eten... ...voor voldoende energie.
Hoe weet je dit allemaal?
...dus hij was verbaasd dat mensen hem zo slecht behandelden... ...en op hem schoten, dus hij rende niet meteen weg.
- Deze zijn van mij.
- Dat is van mij.
Hoe weet je dit allemaal?