Examples of using "Everybody" in a sentence and their dutch translations:
- Hallo, iedereen!
- Hallo, iedereen.
Iedereen applaudisseerde.
Iedereen.
Luister, iedereen!
Iedereen applaudisseerde.
Iedereen lachte.
Iedereen bleef.
Iedereen raakte in paniek.
Iedereen heeft betaald.
Iedereen wist het.
Iedereen kreunt.
Iedereen naar beneden!
- Iedereen klapt.
- Iedereen applaudisseert.
Iedereen applaudisseerde.
Iedereen lacht.
Iedereen sprong.
Iedereen is weggegaan.
Hallo iedereen.
Iedereen dansen!
- Iedereen eruit!
- Iedereen buiten!
Iedereen weet het.
Iedereen liegt.
Iedereen is het eens.
Iedereen sterft.
Iedereen moet het weten.
Waar is iedereen?
- Hoi allemaal.
- Hallo, iedereen.
Waar is iedereen?
- Hallo allemaal!
- Hallo, iedereen!
Iedereen wil gelukkig zijn.
Iedereen applaudisseerde.
- Iedereen mag hem.
- Hij is bij iedereen geliefd.
- Hallo allemaal!
- Hallo, iedereen!
Iedereen houdt van hem.
Hoe gaat het met iedereen?
Ik herinner me iedereen.
Iedereen houdt van muziek.
Begrijpt iedereen het?
Tom heeft een hekel aan iedereen.
Iedereen haat hem.
Is iedereen gelukkig?
Tom kent iedereen.
Iedereen begon te juichen.
Iedereen hield van Tom.
Iedereen houdt van geld.
Iedereen haat me.
Iedereen heeft geheimen.
Iedereen moet het weten.
Iedereen houdt ervan.
Iedereen weet dat.
Is iedereen klaar?
Is iedereen oké?
Iedereen is in leven.
- Tom hielp iedereen.
- Tom heeft iedereen geholpen.
Iedereen kent hen.
Iedereen doet dit.
Iedereen mocht ons.
Weet iedereen het?
- Iedereen houdt van Tom.
- Iedereen vindt Tom aardig.
Hij is door iedereen graag gezien.
Iedereen verlangt naar geluk.
Iedereen is bang voor de tijd.
Iedereen houdt van haar.
Iedereen kent me.
Iedereen heeft hulp nodig.
- Ik hielp iedereen.
- Ik heb iedereen geholpen.
Iedereen mag deelnemen.
- Een vrolijke kerst aan iedereen.
- Een gelukkige kerst aan iedereen!
Iedereen vindt jullie leuk.
Iedereen moet sterven.
- Iedereen luisteren!
- Luister allemaal!
Hij verveelt iedereen.
Iedereen houdt van de winter.