Translation of "Marry" in Dutch

0.012 sec.

Examples of using "Marry" in a sentence and their dutch translations:

- Marry me.
- Marry me!

Trouw met me.

Marry me.

Trouw met me.

- I want to marry her.
- I want to marry him.

Ik wil met hem trouwen.

Will you marry me?

Wil je met me trouwen?

Tom won't marry you.

Tom zal niet met je trouwen.

- You're too young to marry.
- You are too young to marry.

Je bent te jong om te trouwen.

- You said you would marry me.
- You said you'd marry me.

Je zei dat je met me zou trouwen.

I want to marry you.

Ik wil met je trouwen.

He promised to marry her.

Hij beloofde met haar te trouwen.

He intended to marry her.

Hij was van plan met haar te trouwen.

He decided to marry her.

Hij besliste om met haar te trouwen.

Tom wants to marry Mary.

Tom wil met Mary trouwen.

I want to marry Martyna.

Ik wil met Martyna trouwen.

She decided to marry him.

Ze besloot met hem te trouwen.

I wish to marry you.

Ik wil met je trouwen.

I want to marry him.

Ik wil met hem trouwen.

I want to marry Tom.

Ik wil graag met Tom trouwen.

Tom wanted to marry me.

Tom wilde met me trouwen.

She promised to marry him.

Zij beloofde met hem te trouwen.

You said you'd marry me.

Je zei dat je met me zou trouwen.

Tom wants to marry me.

Tom wil met me trouwen.

- He decided to marry her.
- He made up his mind to marry her.

Hij besliste om met haar te trouwen.

- I hope that Tom will marry Mary.
- I hope Tom will marry Mary.

Ik hoop dat Tom met Maria zal trouwen.

Whatever you say, I'll marry her.

Wat ge ook zegt, ik zal met haar trouwen.

I'm not about to marry Suzie.

Ik sta niet op trouwen met Suzie.

Mary wants to marry a millionaire.

Mary wil met een miljonair trouwen.

She asked him to marry her.

Zij vroeg hem haar te trouwen.

He wants to marry my daughter.

Hij wil met mijn dochter trouwen.

Do you want to marry me?

Wil je met me trouwen?

Do you want to marry her?

Wil je met haar trouwen?

Tom doesn't want to marry me.

Tom wil niet met me trouwen.

Tom didn't want to marry me.

Tom wilde niet met me trouwen.

Tom didn't want to marry Mary.

Tom wilde niet met Maria trouwen.

- Tom said he wanted to marry me.
- Tom said that he wanted to marry me.

Tom zei dat hij met me wil trouwen.

I have three daughters to marry off.

Ik heb drie dochters uit te huwelijken.

At the end of March we'll marry.

Eind maart gaan we trouwen.

Whatever the reason, they did not marry.

Wat ook de reden is, ze zijn niet getrouwd.

I would rather die than marry him.

Ik wil liever sterven dan met hem te trouwen.

The Pope has no right to marry.

De paus heeft niet het recht om te trouwen.

I want to marry a virgin girl.

Ik wil graag met een maagd trouwen.

Sami wanted to marry a Muslim woman.

Sami wilde met een moslimvrouw trouwen.

You don't marry someone you can live with — you marry the person whom you cannot live without.

Men trouwt niet met iemand met wie men kan leven - men trouwt met iemand zonder wie men niet kan leven.

He made up his mind to marry her.

Hij besloot met haar te trouwen.

Mary wants to marry a Formula 1 driver.

Mary wil met een Formule 1-coureur trouwen.

I would like to marry somebody like her.

Ik zou met iemand zoals haar willen trouwen.

At about what age do the Japanese marry?

Rond welke leeftijd trouwen Japanners?

I will never force you to marry him.

Ik zal je nooit dwingen om met hem te trouwen.

I'll marry you if you dye your hair.

Ik zal met je trouwen als je jouw haarkleur verandert.

He convinced his daughter not to marry Tom.

Hij overtuigde zijn dochter om niet met Tom te trouwen.

Fadil couldn't marry a woman who wasn't Muslim.

Fadil kon niet trouwen met een vrouw die geen moslim was.