Translation of "Wanneer" in Portuguese

- Sinds wanneer?
- Vanaf wanneer?

Desde quando?

Wanneer?

Quando?

- Wanneer speel je tennis?
- Wanneer speelt u tennis?
- Wanneer spelen jullie tennis?
- Wanneer tennist u?
- Wanneer tennis je?
- Wanneer tennissen jullie?

- Quando você joga tênis?
- Quando vocês jogam tênis?

- Wanneer vertrekt ge?
- Wanneer vertrek je?

Quando você vai partir?

Tot wanneer?

Até quando?

- Wanneer gebeurde dit?
- Wanneer is dit gebeurd?

Quando isso aconteceu?

- Wanneer eindigt het?
- Wanneer houdt dit op?

Quando acaba?

- Wanneer bent u geboren?
- Wanneer ben je geboren?
- Wanneer zijn jullie geboren?

- Quando você nasceu?
- Quando vocês nasceram?

- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?
- Wanneer ben je terug?

Quando você volta?

- Wanneer is uw verjaardag?
- Wanneer is het jouw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?

- É quando o seu aniversário?
- É quando o teu aniversário?
- É quando seu aniversário?
- É quando teu aniversário?
- Quando é o seu aniversário?
- Quando é seu aniversário?
- Quando é teu aniversário?

- Wanneer begint de wedstrijd?
- Wanneer begint het spel?

- Que horas começará o jogo?
- Que horas o jogo vai começar?
- A que horas começará o jogo?

- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?

- Quando você volta?
- Quando você vai voltar?
- Você irá voltar quando?
- Quando você irá voltar?

- Wanneer zijt ge aangekomen?
- Wanneer ben je aangekomen?

Quando você chegou?

- Wanneer kwam Tom terug?
- Wanneer is Tom teruggekomen?

Quando foi que o Tom voltou?

- Wanneer is uw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?

Quando é o seu aniversário?

- Wanneer trouwt ge?
- Wanneer gaan jullie twee trouwen?

Quando você vai se casar?

- Wanneer komt ge terug?
- Wanneer ben je terug?

Quando você volta?

Wanneer begint het?

Quando começa?

Wanneer was dat?

Quando foi aquilo?

Wanneer slapen uilen?

Quando as corujas dormem?

Wanneer komen ze?

- Quando eles vêm?
- Quando elas vêm?

Wanneer beginnen lessen?

Quando as aulas começam?

Wanneer schrijf je?

Quando você escreve?

Wanneer begin ik?

Quando começo?

Wanneer werk je?

Quando você trabalha?

Wanneer komt hij?

Quando ele vem?

- Wanneer is het jouw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?

- Quando é o seu aniversário?
- Quando é teu aniversário?

- Wanneer kom je thuis?
- Wanneer kom je naar huis?

Quando você voltará para casa?

- Kom wanneer ge maar wilt.
- Kom wanneer je wilt.

Venha quando quiser.

- Wanneer zullen we er zijn?
- Wanneer komen we aan?

Quando chegaremos?

- Wanneer gaan jullie twee trouwen?
- Wanneer ga je trouwen?

Quando você vai se casar?

- Sinds wanneer leer je Latijn?
- Sinds wanneer leert u Latijn?
- Sinds wanneer leren jullie Latijn?

Desde quando você está estudando Latim?

- Wanneer ga je naar Europa?
- Wanneer gaat u naar Europa?
- Wanneer gaan jullie naar Europa?

- Quando você irá para a Europa?
- Quando você vai para a Europa?
- Quando vocês irão para a Europa?

- Weet je wanneer ze komt?
- Weet u wanneer ze komt?
- Weten jullie wanneer ze komt?

Você sabe quando ela virá?

Wanneer begint de film?

Quando o filme começa?

Wanneer zal dat ophouden?

Quando isso vai acabar?

Wanneer is de bruiloft?

Quando é o casamento?

Wanneer komt hij terug?

Quando ele está voltando?

Wanneer is de begrafenis?

- Quando é o funeral?
- Quando é o enterro?

Wanneer ben jij gekomen?

- Quando você veio?
- Quando vieste?

Wanneer wil je beginnen?

Quando você quer começar?

Wanneer is het afgelopen?

Quando acabou?

Wanneer deed ik dat?

Quando eu fiz isso?

Wanneer kunnen we eten?

Quando podemos comer?

Wanneer zal het beginnen?

Quando começará?

Wanneer is je verjaardag?

- É quando o seu aniversário?
- É quando o teu aniversário?
- É quando seu aniversário?
- É quando teu aniversário?
- Quando é o seu aniversário?
- Qual é a data de seu aniversário?

Wanneer is zijn verjaardag?

Quando é o aniversário dele?

Wanneer ga je komen?

Você vem quando?

Wanneer gaat u komen?

- Quando você virá?
- Quando você vai vir?
- Você vem quando?

Wanneer kom je terug?

- Quando você vai voltar?
- Você irá voltar quando?
- Quando você irá voltar?

Wanneer ben je getrouwd?

- Quando você se casou?
- Quando vocês se casaram?

Kom wanneer je wilt.

Venha quando quiser.

Wanneer is zij geboren?

- Quando ela nasceu?
- Ela nasceu quando?

Wanneer begint je zomervakantie?

Quando começam suas férias de verão?

Wanneer begint je wintervakantie?

Que dia começam as férias de inverno?

Wanneer gaat dat gebeuren?

Quando isso vai acontecer?

Wanneer ben je gegaan?

Quando você partiu?

Wanneer willen jullie gaan?

Quando você quer ir?

Wanneer is het gebouwd?

Quando foi construído?

Wanneer ben je aangekomen?

Quando você chegou?

Wanneer kan ik reizen?

Quando eu posso viajar?

Wanneer gaat het open?

- Quando isso aconteceu?
- Quando foi que isso aconteceu?

Wanneer is dit gebeurd?

Quando aconteceu isso?

Wanneer komt die aan?

- Quando chega?
- Quando ele chega?
- Quando ela chega?

Wanneer zijn de verkiezingen?

Quando são as eleições?

Wanneer is het gebeurd?

Quando aconteceu?

- Wanneer ben je naar Rome gereisd?
- Wanneer reisde je naar Rome?

- Quando você viajou para Roma?
- Quando vocês viajaram para Roma?

- Wanneer heb je deze foto gemaakt?
- Wanneer heeft u deze foto gemaakt?

Quando você tirou esta foto?

- Wanneer zal je terugkomen naar school?
- Wanneer kom je terug naar school?

- Quando vai voltar para a escola?
- Quando voltará para a escola?

- Wanneer bent u teruggekomen van Londen?
- Wanneer ben je uit Londen teruggekomen?

Quando você voltou de Londres?

Wanneer we de nachtwereld verkennen...

À medida que exploramos o mundo à noite,

Wanneer was je ermee klaar?

Quando você terminou?

Wanneer begon het te regenen?

Quando começou a chover?

Wanneer gaat het restaurant open?

A que horas o restaurante abre?

Wanneer is het kasteel gebouwd?

Quando o castelo foi construído?

Wanneer ging hij naar Europa?

Quando ele foi para a Europa?

Wanneer kan ik je bellen?

Quando eu posso te ligar?

Wanneer is mijn broers verjaardag?

Quando é o aniversário do meu irmão?

Wanneer heb je hem gekocht?

- Quando você o comprou?
- Quando você a comprou?

Wanneer gaan we naar huis?

Quando nós vamos para casa?