Translation of "Mijn" in Japanese

- Mijn fout.
- Mijn schuld.
- Mijn eigen schuld.

僕のミスだった。

mijn humor, mijn visie.

ユーモアも 考え方も

mijn harde werk, mijn persoonlijkheid,

努力も 人格も

Mijn hart klopt in mijn keel.

ドキドキしてる

Mijn moeder heeft mijn bed verschoond.

母はベッドに綺麗なシーツを敷いた。

Mijn vader houdt van mijn moeder.

父は母を愛している。

Mijn vader repareerde mijn oude horloge.

父が僕の古い時計を修理してくれた。

Mijn zoon kwam naar mijn kamer.

息子が私の部屋へ来た。

Mijn moeder stierf tijdens mijn afwezigheid.

私の留守の間に、母が死んだ。

Mijn vader repareert mijn kapotte fiets.

父は私の壊れた自転車を修理している。

- Mijn schedelhuid jeukt.
- Mijn hoofdhuid jeukt.

頭皮がかゆいのです。

Mijn fout.

僕のミスだった。

Of aan mijn baas of mijn kinderen.

勝手に言いふらさないことを 期待します

Mijn natte kleren plakten tegen mijn lichaam.

ぬれた服が体にくっついた。

Hij is mijn broer, niet mijn vader.

彼は私の兄であって父ではありません。

Mijn grootvader stierf kort na mijn geboorte.

祖父は私の誕生のすぐ後に死んだ。

Mijn zus is ouder dan mijn broer.

私の姉は兄より年上です。

- Mijn ogen doen pijn.
- Mijn ogen prikken.

目がヒリヒリします。

Ik liet mijn broer mijn fiets repareren.

- 兄に自転車を修理してもらった。
- お兄ちゃんに自転車を直してもらったんだ。

- Mijn fles is gebroken.
- Mijn fles brak.

私の瓶が壊れてしまった。

Mijn tante is ouder dan mijn moeder.

私の叔母は母よりも年上です。

Mijn tante was blij met mijn succes.

叔母は私の成功を喜んだ。

mijn zus niet, mijn vriendin niet en al helemaal mijn nichtje niet.

妹や 彼女や ましてや姪には 知られたくない

- Zij is mijn zuster.
- Zij is mijn zus.
- Ze is mijn zus.

彼女は私の姉です。

- Jij bent mijn vijand.
- Je bent mijn vijand.
- U bent mijn vijand.

おまえは俺の敵だ。

- Mijn zus is beroemd.
- Mijn zuster is beroemd.
- Mijn jongere zus is beroemd.
- Mijn zusje is beroemd.

私の妹は有名だ。

- Hij is niet mijn broer. Hij is mijn kozijn.
- Hij is mijn broer niet. Hij is mijn neef.

彼は私の兄ではなくて、いとこである。

- Mijn vader stierf voordat ik geboren was.
- Mijn vader stierf voor mijn geboorte.

父は私が生まれる前に死にました。

Had ik mijn gebruikelijke glimlach op mijn gezicht.

私はいつもの笑顔で過ごしました

- Dit is mijn lievelingsliedje.
- Het is mijn lievelingsliedje.

- それが私のお気に入りの歌だ。
- それは私の大好きな歌です。

Mijn moeder zette dertien kaarsen op mijn verjaardagstaart.

母は私の誕生日のケーキにろうそくを１３本立てた。

- Zij is mijn zuster.
- Zij is mijn zus.

彼女は私の姉です。

Mijn eerste zoon was naar mijn oom genoemd.

長男の名前はおじさんの名前から取りました。

- Mijn zus is beroemd.
- Mijn zuster is beroemd.

私の妹は有名だ。

- Mijn hoofdpijn is verdwenen.
- Mijn hoofdpijn is weg.

頭痛が消えた。

- Dat is mijn potlood.
- Dit is mijn potlood.

それは私の鉛筆です。

- Mijn moeder spreekt traag.
- Mijn moeder spreekt langzaam.

母はゆっくり話す。

- Mijn grootvader is schrijnwerker.
- Mijn grootvader is timmerman.

私のおじいちゃんは大工です。

Mijn moeder heeft mijn haar te kort geknipt.

母は私の髪の毛を短く切りました。

- Mijn schoenveters schoten los.
- Mijn veters waren losgeraakt.

靴ひもがとけた。

- Mijn brein is vol.
- Mijn hersenen zijn vol.

頭の中がいっぱい。

Ik hield van mijn leven en mijn geld.

私は自分の人生とお金を愛していた。

De vijand van mijn vijand is mijn vriend.

敵の敵は味方です。

- Mijn grootmoeder kan vliegen.
- Mijn oma kan vliegen.

うちのおばあちゃん、空飛べるんだ。

- Mijn computer hangt vast.
- Mijn computer is vastgelopen.

僕のパソコンがフリーズしてしまった。

- Dat is mijn kat.
- Dat is mijn kut.

私の猫です。

Mijn moeder maakt een taart voor mijn vader.

母は父にケーキを作っています。

- Dat zijn mijn boeken.
- Dit is mijn boek.

これは私の本です。

- Onderschat mijn macht niet.
- Onderschat mijn kracht niet.

- 私の力を甘く見ないで。
- 俺の力を見くびるなよ。

- Mijn moeder is woest.
- Mijn moeder is woedend.

私の母は怒っています。

- Mijn werk is gedaan.
- Mijn werk is voltooid.

私の仕事は終わっている。

Mijn moeder kocht mijn broertje een gele paraplu.

- 母は弟に黄色い傘を買ってやった。
- 母は弟に黄色の傘を買ってあげた。

Ik heb mijn handen in mijn zakken gestoken.

私はポケットに手を突っ込んだ。

- Mijn zus is knap.
- Mijn zus is mooi.

私の妹はかわいいです。

De broer van mijn vader is mijn oom.

私の父の兄弟は私のおじにあたります。

- Mijn auto is stuk.
- Mijn auto is defect.

私の車は故障している。

- Mijn vader is arts.
- Mijn vader is dokter.

- 父は医者です。
- 私の父は医者です。

Mijn vrienden hebben me gelukgewenst met mijn succes.

友人達が私の成功を祝ってくれた。

- Lezen is mijn stokpaardje.
- Mijn hobby is lezen.

私の趣味は読書だ。

- Dit is mijn auto.
- Dat is mijn auto.

- これは私の車です。
- これは私の自動車です。

- Dit is mijn broer.
- Dat is mijn broer.

この人は私の兄です。

- Mijn camera is waterdicht.
- Mijn fototoestel is waterdicht.

私のカメラは防水だよ。

John is niet mijn broer maar mijn neef.

ジョンは私の兄弟ではなくて、私のいとこだ。

- Dit is mijn neef.
- Dit is mijn nicht.

こちらは私のいとこです。

- Dat is mijn huis.
- Dit is mijn huis.

あの家は私のものだ。

- Het is mijn werk.
- Het is mijn baan.

- それが仕事です。
- それは私の仕事です。

- Mijn oom is boos.
- Mijn oom is kwaad.

おじは怒っている。

- Jij bent mijn vader.
- U bent mijn vader.

あなたは私の父です。

- Dit is mijn vader.
- Hij is mijn vader.

彼は私の父です。

Mijn gezin leed.

‎家族も苦しんだ

Wat in mijn...

‎こんな･･･

Wees mijn rechterhand.

俺の片腕となって手助けしてくれ。

Mijn keel brandt.

のどがヒリヒリします。

Ow! Mijn voet!

あいたっ！足が！

Mijn neus jeukt.

鼻がむずむずします。