Translation of "Zuster" in German

Mijn zuster is weduwe.

Meine Schwester ist Witwe.

Is zij uw zuster?

Ist sie Ihre Schwester?

Zij is mijn zuster.

Das ist meine Schwester.

Waar is jullie zuster?

- Wo ist deine Schwester?
- Wo ist eure Schwester?
- Wo ist Ihre Schwester?

Mijn zuster is beroemd.

Meine Schwester ist berühmt.

- Laat mij u mijn zuster voorstellen.
- Laat me je mijn zuster voorstellen.

Lass mich dir meine Schwester vorstellen.

Hij is verloofd met mijn zuster.

Er ist mit meiner jüngeren Schwester verlobt.

Ik heb nog een andere zuster.

Ich habe noch eine andere Schwester.

Ik heb nu een zuster nodig.

Ich brauche jetzt sofort eine Krankenschwester.

Uw zuster is mooi als altijd.

Deine Schwester ist schön wie eh und je.

Laat mij u mijn zuster voorstellen.

- Lasst mich euch meine Schwester vorstellen.
- Lassen Sie mich Ihnen meine Schwester vorstellen.

- Het meisje dat piano speelt is mijn zuster.
- Het meisje aan de piano is mijn zuster.

Das Mädchen, das Klavier spielt, ist meine Schwester.

Zij is zo schattig als haar zuster.

Sie ist genauso hübsch wie ihre Schwester.

Ze kocht een woordenboek voor haar zuster.

- Sie kaufte ein Wörterbuch für ihre Schwester.
- Sie kaufte ihrer Schwester ein Wörterbuch.

Ze is even charmant als haar zuster.

Sie ist ebenso bezaubernd wie ihre Schwester.

Ik heb niet één zuster maar twee.

Ich habe nicht eine Schwester, sondern zwei.

- Zij is mijn zuster.
- Zij is mijn zus.

- Sie ist meine ältere Schwester.
- Sie ist meine Schwester.

- Mijn zus is beroemd.
- Mijn zuster is beroemd.

Meine Schwester ist berühmt.

Zij is pianiste, en haar zuster is zangeres.

Sie ist Pianistin und ihre Schwester Sängerin.

Het meisje dat piano speelt is mijn zuster.

Das Mädchen, das Klavier spielt, ist meine Schwester.

Ik ging naar de dierentuin met mijn zuster.

Ich war mit meiner Schwester im Zoo.

Tom sloot zijn zuster op in de kast.

Tom sperrte seine Schwester in den Wandschrank ein.

Ik heb een geschenk aanvaard van zijn zuster.

Ich nahm ein Geschenk seiner Schwester an.

Mijn jongere zuster is getrouwd voor haar twintigste.

Meine jüngere Schwester heiratete, bevor sie 20 war.

Mijn zuster Susan staat elke morgen vroeg op.

Meine Schwester Susan steht jeden Morgen zeitig auf.

Het meisje aan de piano is mijn zuster.

Das Mädchen am Klavier ist meine Schwester.

Zijn zuster kan vandaag niet met u spreken.

Seine Schwester kann heute nicht mit dir reden.

- De zuster van George heeft me een paar sandwiches gemaakt.
- George's zuster heeft een paar sandwiches voor me gemaakt.

Die Schwester von George hat mir ein paar Sandwiches gemacht.

Zijn oudere zuster is ouder dan mijn oudste broer.

Seine ältere Schwester ist älter als mein ältester Bruder.

Ik heb voor mijn zuster een nieuwe hoed gekocht.

- Ich kaufte einen neuen Hut für meine Schwester.
- Ich kaufte meiner Schwester einen neuen Hut.

Mike en zijn zuster kennen Frans, maar geen Japans.

Mike und seine Schwester können Französisch, aber kein Japanisch.

Uw zuster heeft een adellijke blik, net een prinses.

Deine Schwester sieht so vornehm aus, als wäre sie eine Prinzessin.

De tweede man van mijn zuster is een Griek.

Der zweite Mann meiner Schwester ist Grieche.

Ze houdt van de pop als van haar eigen zuster.

Sie liebt die Puppe wie ihre eigene Schwester.

- Mijn zuster heeft een piano.
- Mijn zus heeft een piano.

Meine Schwester hat ein Klavier.

- Een week later ontvingen we een brief van de zuster van Tom.
- Na een week ontvingen we een brief van de zuster van Tom.

Nach einer Woche bekamen wir einen Brief von Toms Schwester.

De echtgenoot van de zuster van mijn vader is mijn oom.

Der Gatte der Schwester meines Vaters ist mein Onkel.

- Mijn zuster is drie jaar oud.
- Mijn zus is drie jaar oud.

Meine Schwester ist drei Jahre alt.

- Zij is mijn zuster.
- Zij is mijn zus.
- Ze is mijn zus.

Sie ist meine Schwester.

- Mijn zuster was een heel mooie vrouw.
- Mijn zus was een erg knappe vrouw.

Meine Schwester war eine wunderschöne Frau.

- Zij is zo schattig als haar zuster.
- Ze is net zo mooi als haar zus.

Sie ist genauso hübsch wie ihre Schwester.

- Mijn zuster werkt als secretaresse in een bank.
- Mijn zus werkt als secretaresse bij een bank.

- Meine Schwester arbeitet als Sekretärin in einer Bank.
- Meine Schwester ist Sekretärin in einer Bank.

- Mijn zus is beroemd.
- Mijn zuster is beroemd.
- Mijn jongere zus is beroemd.
- Mijn zusje is beroemd.

- Meine Schwester ist berühmt.
- Meine kleine Schwester ist berühmt.

- Hij gaf zijn bloed om zijn zuster te redden.
- Hij gaf zijn bloed om zijn zus te redden.

Er spendete Blut, um seine Schwester zu retten.

- Mijn zus heeft twee zoons, dus ik heb twee neven.
- Mijn zuster heeft twee zonen, dus ik heb twee neven.

Meine Schwester hat zwei Söhne, somit habe ich zwei Neffen.