Translation of "Zit" in German

- Ik zit vast.
- Ik zit gevangen.

Ich bin gefangen.

- Waarop zit je?
- Waarop zit u?

Auf was sitzen Sie?

- Tom zit vast.
- Tom zit gevangen.

Tom ist gefangen.

Zit stil.

- Sitz still.
- Sitzen Sie still.

Ze zit.

Sie sitzt.

Zit recht!

- Sitz aufrecht.
- Sitz gerade!

Hij zit.

Er sitzt.

Zit hier.

Setz dich dorthin.

Tom zit.

Tom sitzt.

Ik zit vol!

Ich bin pappsatt.

Niemand zit hier.

Niemand sitzt hier.

Wat zit erin?

Was ist drin?

Het zit vast.

Es steckt fest.

Tom zit vol.

Tom ist satt.

Zijn zoon zit.

Sein Sohn sitzt.

Zit dat zo?

Echt?

Tom zit buiten.

Tom sitzt draußen.

Tom zit vast.

Tom ist gefangen.

Zit je vol?

Bist du satt?

Waarop zit u?

Auf was sitzen Sie?

- Hij zit in de problemen.
- Hij zit in moeilijkheden.

Ihn plagen Probleme.

- Ik zit in de puree.
- Ik zit in de nesten.
- Ik zit vast in een file.

Ich stecke in einem Stau.

- Mijn luchtkussenboot zit vol paling.
- Mijn hovercraft zit vol palingen.

Mein Luftkissenboot ist voller Aale.

Nu zit ik erop.

Jetzt liege ich genau darauf.

Kijken wat eronder zit.

Mal schauen, was unter diesem ist.

Dat zit goed vast.

Okay, gesichert.

Je stropdas zit scheef.

Deine Krawatte sitzt schief.

In wijn zit waarheid.

Im Wein ist Wahrheit.

Ik zit aan tafel.

Ich sitze am Tisch.

Ik zit thuis alleen.

Ich sitze allein zuhause.

De rits zit vast.

Der Reißverschluss steckt fest.

Hij zit te wachten.

Er wartet.

- Zit stil.
- Sta stil.

Bewegt euch nicht.

Hij zit aan tafel.

Er sitzt am Tisch.

Wat zit je dwars?

Was bekümmert dich?

De oude man zit.

Der alte Mann sitzt.

Ik zit zonder geld.

Ich habe kein Geld.

Zit je op Facebook?

- Sind Sie auf Facebook?
- Seid ihr auf Facebook?
- Bist du auf Facebook?
- Bist du bei Facebook?
- Sind Sie bei Facebook?
- Seid ihr bei Facebook?
- Hast du Facebook?

Dat zit wel goed.

Das sitzt.

Daar zit iets vast.

Da hat sich etwas verklemmt.

- Ik zit in klas acht.
- Ik zit in het achtste jaar.

Ich bin Achtklässler.

- Op dat overhemd zit bloed.
- Er zit bloed op dat overhemd.

An diesem Hemd ist Blut.

- Ik zit in de problemen.
- Ik zit in een moeilijke situatie.

Ich bin in einer schwierigen Situation.

- Ik zit vast in de file.
- Ik zit vast in een verkeersopstopping.

Ich stecke in einem Verkehrsstau fest.

'Zit Tom in ons team?' 'Nee, hij zit in het andere team.'

„Ist Tom in unserer Mannschaft?“ – „Nein, in der anderen.“

Het zit vol met oliën.

Das Zeug ist voller Öle.

Hij zit in dit gat.

Sie ist in ihr Loch verschwunden.

Soms zit ik zonder geld.

Manchmal bin ich knapp bei Kasse.

Bob zit in de dramaclub.

Bob ist im Theaterklub.

Hij zit in financiële problemen.

Er ist in finanziellen Nöten.

O, hier zit een vlinder!

Oh, da ist ein Schmetterling!

Ze zit op de wc.

Sie sitzt auf dem WC.

Zit je in de problemen?

- Hast du Probleme?
- Bist du in Schwierigkeiten?

Tom zit in de eetzaal.

- Tom ist in der Messe.
- Tom ist im Kasino.

Zit je op de baseballclub?

Gehörst Du zum Baseballclub?

Hoe zit het met ons?

Was ist mit uns?

Een watermeloen zit vol water.

Eine Wassermelone ist voller Wasser.

Ik zit in de puree.

Ich sitze in der Tinte.

Hij zit in de problemen.

Er steckt in Schwierigkeiten.

Zit Tom in de problemen?

Ist Tom in Schwierigkeiten?

Tom zit op zijn gemak.

Tom fühlt sich wohl.

Ik zit in de problemen.

Ich bin in Schwierigkeiten.

Je zit op mijn stoel.

- Du sitzt auf meinem Stuhl.
- Sie sitzen auf meinem Stuhl.

Nee, bedankt. Ik zit vol.

Nein, danke. Ich bin satt.

Daar zit 'em de knoop.

Da sitzt der Knoten in der Angelegenheit.

Hij zit op de universiteit.

Er geht zur Universität.