Translation of "Hier" in German

Hier?

Hier?

- Kom naar hier!
- Kom hier!
- Kom eens hier!

Komm her!

- Kom naar hier!
- Kom hier!

Komm hierher!

- Stop hier.
- Blijf hier staan.

- Bleib da stehen!
- Bleiben Sie da stehen!

- Woon je hier?
- Woont u hier?
- Wonen jullie hier?

- Leben Sie hier?
- Lebt ihr hier?
- Wohnt ihr hier?
- Wohnst du hier?
- Lebst du hier?
- Wohnen Sie hier?

- Kom naar hier!
- Kom hier!
- Kom eens hier!
- Kom hierheen.

- Komm hierher.
- Komm her!

- Woonden jullie hier?
- Woonde u hier?

- Wohntest du hier?
- Wohntet ihr hier?
- Wohnten Sie hier?
- Hast du früher hier gewohnt?

- Hier, neem dit.
- Hier, pak aan.

- Hier, nimm dieses!
- Hier, nehmen Sie dieses!

- We leven hier.
- Wij wonen hier.

Wir leben hier.

- Kom hier, alsjeblieft.
- Kom hier, alstublieft.

- Bitte komm her.
- Bitte kommen Sie her.
- Bitte kommt her.

- U bent hier.
- Je bent hier.

Du bist hier.

- Wacht hier alstublieft.
- Wacht hier alsjeblieft.

- Bitte warte hier.
- Bitte warten Sie hier.
- Warten Sie bitte hier.

- Woon je hier?
- Woont u hier?

- Wohnt ihr hier?
- Wohnst du hier?
- Wohnen Sie hier?

Teken hier!

Unterschreiben Sie dort!

Teken hier.

- Unterschreibe hier.
- Unterschreiben Sie hier.

Kom hier!

Komm her!

Blijf hier!

Bleib hier!

Niet hier.

Nicht hier.

Wacht hier.

- Warte hier.
- Wartet hier.
- Warten Sie hier.

Stop hier.

- Hör hier auf.
- Halte hier.
- Halte hier an.
- Bleib hier stehen.

Begin hier.

- Beginne hier.
- Beginnen Sie hier.
- Fang hier an.
- Fangen Sie hier an.

Begin hier!

Beginnen Sie hier.

Blijf hier.

Bleib da!

Kijk hier.

- Schau hier.
- Schau her.

Niet hier!

Nicht hier!

Weg hier!

Schnell raus hier!

Kom hier.

- Komm hierher.
- Komm her!

Kijk hier!

Höre!

Handje hier!

Gib Patschhand!

Wacht hier!

Wartet hier!

Zit hier.

Setz dich dorthin.

- Je mag hier roken.
- Jullie mogen hier roken.
- U mag hier roken.
- Hier kan je roken.
- Hier mag je roken.

- Du darfst hier rauchen.
- Ihr dürft hier rauchen.
- Sie dürfen hier rauchen.

- Waarom werk jij hier?
- Waarom werk je hier?
- Waarom werkt u hier?
- Waarom werken jullie hier?

Warum arbeitest du hier?

- Je schoenen zijn hier.
- Uw schoenen zijn hier.
- Jullie schoenen zijn hier.
- Uw schoenen staan hier.

- Deine Schuhe sind hier.
- Hier sind deine Schuhe.

- Hier, een appel.
- Hier is een appel.

- Hier ist ein Apfel.
- Dies ist ein Apfel.

- Alles mag hier.
- Alles is hier toegestaan.

Hier kann alles passieren.

- Hier zijn we dan.
- Hier zijn we!

Da sind wir!

- Wat gebeurt hier?
- Wat is hier gaande?

Was ist hier los?

- Je kunt hier studeren.
- U kunt hier studeren.
- Jullie kunnen hier studeren.

- Du kannst hier lernen.
- Ihr könnt hier lernen.
- Ihr könnt hier studieren.
- Du kannst hier studieren.

- Je schoenen zijn hier.
- Uw schoenen zijn hier.
- Jullie schoenen zijn hier.

- Deine Schuhe sind hier.
- Hier sind deine Schuhe.

- Heb je hier familieleden?
- Heeft u hier familieleden?
- Hebben jullie hier familieleden?

Habt ihr Verwandte hier?

- Twintig families leven hier.
- Hier wonen twintig families.
- Hier wonen twintig gezinnen.

- Hier leben 20 Familien.
- Hier leben zwanzig Familien.

- Hier is uw sleutel.
- Hier is je sleutel.
- Hier is jullie sleutel.

- Hier ist Ihr Schlüssel.
- Hier ist euer Schlüssel.
- Hier ist dein Schlüssel.

- Hier is jouw paraplu.
- Hier is uw paraplu.
- Hier is jullie paraplu.

- Hier ist euer Regenschirm.
- Hier ist euer Schirm.

- Je kan hier parkeren.
- U kunt hier parkeren.
- Jullie kunnen hier parkeren.

Du kannst hier parken.

- Hier is je koffie.
- Hier is uw koffie.
- Hier is jullie koffie.

- Hier ist euer Kaffee.
- Hier ist Ihr Kaffee.

- Kom mee!
- Kom naar hier!
- Kom hier!
- Kom!

Komm!

- Het is lekker hier!
- Het is hier geweldig!

Es ist toll hier!

- Hier doet het pijn.
- Het doet hier pijn.

- Ich habe hier Schmerzen.
- Es tut hier weh.

- Hier is de rekening.
- Hier is het bonnetje.

Hier ist die Rechnung.

- Jack is niet hier.
- Jack is hier niet.

Jakob ist nicht hier.

- Nu woon ik hier.
- Ik woon nu hier.

- Ich wohne jetzt hier.
- Ich lebe jetzt hier.
- Ich bin jetzt hier zu Hause.

- Wat doe je hier?
- Wat doet gij hier?

- Was machst du hier?
- Was machst du denn hier?
- Was treibst du hier?
- Was tust du hier?

- Ik heb pijn hier.
- Ik heb hier pijn.

Ich habe hier Schmerzen.

- Ik vertrouw niemand hier.
- Ik vertrouw hier niemand.

Ich traue hier niemandem.

- We verliezen hier tijd.
- We verspillen hier tijd.

Wir verschwenden hier Zeit.

- Twintig families leven hier.
- Hier wonen twintig gezinnen.

Hier leben zwanzig Familien.

- Hier leeft een beer.
- Hier woont één beer.

Hier wohnt ein Bär.

- Hier is je wisselgeld.
- Hier is uw wisselgeld.

Hier ist Ihr Wechselgeld.

- Daarom zijn we hier.
- Daarom zijn wij hier.

- Deswegen sind wir ja hier.
- Darum sind wir hier.

- Kom dadelijk naar hier.
- Kom onmiddellijk naar hier.

Komm sofort hierher.

- Ga alsjeblieft hier zitten.
- Ga alstublieft hier zitten.

- Bitte setz dich hierhin.
- Bitte setzt euch hierhin.
- Bitte setzen Sie sich hierhin.

- Kan ik hier zitten?
- Mag ik hier zitten?

Darf ich mich hier hinsetzen?

- Hier is de rekening.
- Hier is de factuur.

Hier ist die Rechnung.

- Ik wil hier blijven.
- Ik wil hier zijn.

Ich möchte hier sein.

- Blijf hier met mij.
- Blijf hier bij mij.

Bleib mit mir hier.

- Heeft u hier familieleden?
- Hebben jullie hier familieleden?

- Haben Sie Verwandte hier?
- Habt ihr Verwandte hier?

- U kunt hier studeren.
- Jullie kunnen hier studeren.

Du kannst hier lernen.

- Hoelang blijf je hier?
- Hoelang blijft u hier?

- Wie lange werdet ihr hierbleiben?
- Wie lange werden Sie hierbleiben?
- Wie lange bleibst du hier?

- Je hebt hier gewoond?
- Heb je hier gewoond?

Wohntest du hier?

- Jullie mogen hier roken.
- Hier mag je roken.

Ihr dürft hier rauchen.

- Hier is uw koffie.
- Hier is jullie koffie.

Hier ist euer Kaffee.

Kijk hier eens.

Wow, sieh dir das an.

Hier is een.

Hier ist einer!

Vrij moerassig, hier.

Das ist ganz schön sumpfig.