Translation of "Maakt" in German

Geluk maakt trots, ongeluk maakt wijs.

Das Glück macht hochmütig, Unglück macht weise.

- Maakt niet uit.
- Het maakt niets uit.

Es spielt keine Rolle.

- Wat maakt je blij?
- Wat maakt je gelukkig?

Was macht dich glücklich?

- Het maakt niets uit.
- Het maakt geen verschil!

Das läuft aufs Gleiche hinaus.

Eendracht maakt macht.

Einigkeit macht stark.

Iedereen maakt fouten.

- Jeder macht mal Fehler.
- Jeder macht Fehler.
- Jeder macht mal einen Fehler.
- Jedem unterlaufen Fehler.
- Jeder Mensch macht Fehler.

Tom maakt grappen.

Tom scherzt.

Dat maakt nieuwsgierig.

Das macht neugierig.

Onbekend maakt onbemind.

Was man nicht kennt, kann man nicht lieben.

Liefde maakt blind.

- Liebe macht blind.
- Die Liebe macht dich blind.

Lezen maakt geleerd.

Lesen bildet.

Tom maakt ontbijt.

Tom bereitet das Frühstück zu.

Hij maakt thee.

Er macht gerade Tee.

Iemand maakt muziek.

Jemand musiziert.

Ze maakt lawaai.

Sie macht Lärm.

- Het maakt weinig verschil.
- Het maakt niet veel verschil.

Es macht keinen großen Unterschied.

- Ook Tom maakt me gelukkig.
- Ook mij maakt Tom gelukkig.

Auch mir macht Tom viel Freude.

- Dat maakt mij niets uit.
- Dat maakt mij niet uit.

- Das ist mir egal.
- Das ist mir einerlei.

Dat maakt me gek.

Das macht mich verrückt.

Het maakt weinig verschil.

Es macht keinen großen Unterschied.

Dan maakt graag modelauto's.

Daniel baut gerne Modellautos.

Melk maakt ons sterk.

Milch macht uns stark.

Geld maakt niet gelukkig.

Geld macht nicht glücklich.

Niets maakt me bang.

- Ich habe vor nichts Angst.
- Ich fürchte mich vor nichts.
- Ich fürchte nichts.

Lezen maakt me blij.

Ich bin glücklich, wenn ich lese.

Tom maakt Ken belachelijk.

Tom bespottet Ken.

Tom maakt me bang.

Tom macht mir Angst.

Dat maakt me blij.

Das freut mich!

Ze maakt me blij.

Sie macht mich glücklich.

Hij maakt altijd grapjes.

- Er macht ständig Witze.
- Er scherzt immer herum.

Jij maakt me gelukkig.

- Du machst mich glücklich.
- Sie machen mich glücklich.

't Geloof maakt zalig.

Der Glaube macht selig.

Maakt Thomas een grapje?

Scherzt Thomas?

Tom maakt zelden fouten.

Tom macht kaum je einen Fehler.

God maakt geen fouten.

- Gott macht keine Fehler.
- Gott irrt nicht.

Tom maakt veel lawaai.

Tom ist laut.

Ze maakt een wereldreis.

Sie macht eine Weltreise.

Dat maakt mij nieuwsgierig.

Das macht mich neugierig.

Dat maakt haar woedend.

Das macht sie wütend.

Je maakt me bang.

- Du beängstigst mich.
- Du machst mir Angst.

Discipline maakt vrijheid mogelijk.

Disziplin ist Freiheit.

- Eén zwaluw maakt nog geen zomer.
- Eén zwaluw maakt de lente niet.

Eine Schwalbe macht noch keinen Sommer.

...waar jij de keuzes maakt.

in dem du die Entscheidungen triffst.

Dit vuur maakt het verschil.

Dieses Feuer wird uns sehr gut tun.

Maar maakt mijn kunst mogelijk.

Das ist es, was meine Kunst ermöglicht.

Muziek maakt ons leven gelukkig.

Musik macht unser Leben glücklich.

De gelegenheid maakt de dief.

Gelegenheit macht Diebe.

- Maakt niet uit.
- Laat maar.

- Das macht nichts.
- Vergiss es.

Honger maakt een mens kwaad.

Hunger macht böse.

Ze maakt het avondeten klaar.

Sie macht Abendbrot.

Hij maakt me echt boos.

- Er bringt mich wirklich in Rage.
- Er macht mich echt wütend.

Deze pijn maakt mij kapot.

Dieser Schmerz bringt mich um.

Je maakt een grapje, niet?

- Du machst Witze, oder?
- Du machst Spaß, nicht wahr?
- Du scherzt, oder?

Geld maakt alle deuren open.

Geld öffnet alle Türen.

Dit nieuws maakt me triestig.

Diese Nachricht macht mich traurig.

Wat maakt een goed leider?

Was macht eine gute Führungskraft aus?