Translation of "Leerkracht" in German

Is hij een leerkracht?

- Ist er ein Lehrer?
- Ist er Lehrer?

Hij boog voor zijn leerkracht.

- Er verneigte sich vor seinem Lehrer.
- Er verbeugte sich vor seinem Lehrer.

Zijn vrouw is mijn leerkracht Italiaans.

Seine Frau ist meine Italienischlehrerin.

- Ben je lerares?
- Ben je leerkracht?

Bist du Lehrerin?

- Is hij een leerkracht?
- Is hij leraar?

- Ist er ein Lehrer?
- Ist er Lehrer?

Ik weet dat je een leerkracht bent.

Ich weiß, dass du Lehrer bist.

De leerkracht heeft ons veel huiswerk gegeven.

Der Lehrer gab uns viele Hausaufgaben auf.

- Je bent een leraar.
- Je bent leerkracht.

Du bist ein Lehrer.

- Je bent een lerares.
- Je bent leerkracht.

Du bist Lehrerin.

Waarom vraag je je leerkracht niet om raad?

- Warum fragst du nicht deinen Lehrer um Rat?
- Warum fragst du nicht mal deinen Lehrer um Rat?

De leerkracht liet de jongen naar huis gaan.

Der Lehrer ließ den Jungen nach Hause gehen.

Ben je een leerkracht of een leerling hier?

Sind Sie hier Lehrer oder Schüler?

Alles bij elkaar genomen, is hij een goede leerkracht.

Alles in allem ist er ein guter Lehrer.

De leerkracht was heel kwaad, en stuurde Johnny uit de klas.

Der Lehrer war sehr wütend und warf Johnny aus dem Klassenzimmer.

- Je bent een leraar.
- Je bent een lerares.
- Je bent leerkracht.

- Du bist Lehrer.
- Du bist Lehrerin.

Ik herkende de leerkracht onmiddellijk, want ik had hem al eerder ontmoet.

Ich erkannte den Lehrer sofort wieder, weil ich ihn zuvor getroffen hatte.

De man waar ik mee aan het praten was is mijn leerkracht Engels.

Der Mann, mit dem ich gesprochen habe, ist mein Englischlehrer.

- Ik weet dat je een leerkracht bent.
- Ik weet dat je leraar bent.

Ich weiß, dass Sie Lehrer sind.

- Wat is de naam van je docent?
- Wat is de naam van je leerkracht?

Wie heißt dein Lehrer?

- Tom was bijna dertig jaar lang leraar.
- Tom heeft bijna dertig jaar als leerkracht gewerkt.

Tom hat fast dreißig Jahre als Lehrer gearbeitet.

- Geen enkele leerkracht kon het probleem oplossen.
- Niemand van de leerkrachten heeft het vraagstuk kunnen oplossen.

Keiner der Professoren konnte das Problem lösen.

- Ik weet dat je een leerkracht bent.
- Ik weet dat je leraar bent.
- Ik weet dat u leraar bent.

- Ich weiß, dass Sie Lehrer sind.
- Ich weiß, dass Sie Lehrerin sind.
- Ich weiß, dass du Lehrer bist.
- Ich weiß, dass du Lehrerin bist.