Translation of "Gegeven" in English

0.013 sec.

Examples of using "Gegeven" in a sentence and their english translations:

- Wie heeft dit aan jou gegeven?
- Wie heeft jullie dit gegeven?

- Who gave you this?
- Who gave you that?
- Who gave this to you?
- Who gave that to you?
- Who was it that gave you that?
- Who was it that gave that to you?

- Aan wie heb je het gegeven?
- Aan wie heeft u het gegeven?
- Aan wie hebben jullie het gegeven?

Who did you give it to?

- Je hebt me goed advies gegeven.
- U heeft me goed advies gegeven.
- Jullie hebben me goed advies gegeven.

You've given me good advice.

- Zij heeft mij een shirt gegeven.
- Ze heeft me een hemd gegeven.
- Ze heeft me een overhemd gegeven.

- She has given me a shirt.
- She gave me a shirt.

Heb je een fooi gegeven?

Did you leave a tip?

Wie heeft jullie dit gegeven?

- Who gave you this?
- Who gave this to you?

Ik heb hen niets gegeven.

- I didn't give them anything.
- I didn't give anything to them.
- I have not given them anything.

Tom heeft ons niets gegeven.

- Tom didn't give us anything.
- Tom hasn't given us anything.

- Hoeveel kerstcadeaus heb je dit jaar gegeven?
- Hoeveel kerstcadeaus hebt u dit jaar gegeven?
- Hoeveel kerstcadeaus hebben jullie dit jaar gegeven?

How many Christmas presents did you give this year?

- Ze gaf geld.
- Zij gaf geld.
- Ze heeft geld gegeven.
- Zij heeft geld gegeven.

She gave money.

Ik heb hem het geld gegeven.

I gave him the money.

Ik heb hem een oorvijg gegeven.

I slapped him.

Vraag en u zal gegeven worden.

Ask, and it shall be given you.

Hij heeft me zijn woord gegeven.

He gave me his word.

Aan wie hebt ge dat gegeven?

- Who did you give it to?
- Whom did you give it to?
- Who did you give that to?

Ik heb Jane een hand gegeven.

I shook hands with Jane.

Ik heb Tom Maria's telefoonnummer gegeven.

I gave Tom Mary's phone number.

Aan wie hebt u het gegeven?

To whom did you give it?

God heeft gegeven, God heeft genomen.

- The Lord giveth and the Lord taketh away.
- The Lord gave, the Lord took.
- The Lord gave, the Lord has taken.
- The Lord gave and the Lord has taken.

Hij zal je niets hebben gegeven.

- He will not have given you anything.
- He wouldn't give you anything.

Ze heeft de planten water gegeven.

She has watered the plants.

Je hebt me goed advies gegeven.

You've given me good advice.

Wie heeft dit aan jou gegeven?

- Who gave you that?
- Who gave that to you?

Wat heeft Tom aan Maria gegeven?

What did Tom give Mary?

Wie heeft dit aan ons gegeven?

Who gave this to us?

Ik heb haar enkele boeken gegeven.

I gave him a few books.

Wie heeft je die gitaar gegeven?

Who gave you that guitar?

Ik heb hem de microfoon gegeven.

I handed the mike to him.

Wanneer heb ik je dat gegeven?

When did I give you that?

Zij heeft mij het visoogobjectief gegeven.

She gave me the fish eye.

Tom heeft de tuin water gegeven.

Tom watered the garden.

Wie heeft Griekenland zoveel geld gegeven?

Who gave Greece so much money?

Aan wie heb je het gegeven?

- Who did you give it to?
- Whom did you give it to?

We hebben Sarah de appel gegeven.

We gave Sarah the apple.

U heeft me goed advies gegeven.

You've given me good advice.

Wie heeft haar mijn adres gegeven?

Who gave her my address?

Ik heb hem vijftig euro gegeven.

I gave him fifty euros.

Jullie hebben nooit om mij gegeven.

You never cared about me!

- Hoeveel mensen hebben je dit jaar kerstcadeaus gegeven?
- Hoeveel mensen hebben u dit jaar kerstcadeaus gegeven?
- Hoeveel mensen hebben jullie dit jaar kerstcadeaus gegeven?

How many people gave you Christmas presents this year?

- Ik heb de boeken aan deze student gegeven.
- We hebben de boeken aan deze student gegeven.

- I gave the books to this student.
- We gave the books to this student.

- Ik heb aan elk kind drie snoepjes gegeven.
- Ik heb aan ieder kind drie snoepjes gegeven.

I have given every child three candies.

Omdat Esther varkens een erepositie had gegeven

It's because Esther elevated pigs to a position

Omdat we ze die al hebben gegeven.

because we already gave it to them.

Mijn broer heeft me een spijkerbroek gegeven.

My brother gave me a pair of jeans.

Heb je de hond eten gegeven vanmorgen?

Did you feed the dog this morning?

Ze heeft dertig jaar lang muziekles gegeven.

She taught music for thirty years.

Ik heb mijn zus een pop gegeven.

I gave my sister a doll.

Mijn oom heeft mij een fototoestel gegeven

My uncle gave me a camera.

Mijn oom heeft mij een boek gegeven.

My uncle gave me a book.

Ik heb hem een paar boeken gegeven.

I gave him a few books.

Waar heb je hen de borst gegeven?

Where did you breast-feed them?

Hij heeft mij nog geen antwoord gegeven.

He hasn't answered me yet.

De dokter heeft mij een inspuiting gegeven.

The doctor gave me a shot.

De leerkracht heeft ons veel huiswerk gegeven.

The teacher gave us a lot of homework.

Tom heeft me niets gegeven voor Kerstmis.

Tom didn't give me anything for Christmas.

Wat heeft Tom je met Kerst gegeven?

What did Tom give you for Christmas?

Ik heb je mijn antwoord al gegeven.

I've already given you my answer.

Ik heb je al de helft gegeven.

I already gave you half.

Heb je de sleutel aan Tom gegeven?

- Have you given Tom the key?
- Did you give the key to Tom?
- Did you give Tom the key?

Mijn broer heeft me een broek gegeven.

My brother gave me a pair of jeans.

Mijn moeder heeft me haar naaimachine gegeven.

My mother gave me her sewing machine.

Aan wie heb je het boek gegeven?

- To whom did you give the book?
- Who did you give the book to?

Wanneer hebben ze je het concertkaartje gegeven?

When did they give you the ticket for the concert?

Wanneer hebben ze je een boete gegeven?

When did they fine you?

Dit cadeau werd mij gegeven door Ann.

This present was given to me by Ann.

Hij heeft me niks te eten gegeven.

He didn't give me anything to eat.