Translation of "Gehuwd" in German

Ik ben gehuwd.

Ich bin verheiratet.

- Bent u nog altijd gehuwd?
- Ben je nog altijd gehuwd?

Bist du noch verheiratet?

- Ik ben getrouwd.
- Ik ben gehuwd.

Ich bin verheiratet.

Ik ben gehuwd en heb twee zonen.

Ich bin verheiratet und habe zwei Söhne.

De vorige maand is ze met Tom gehuwd.

- Sie hat Tom letzten Monat geheiratet.
- Letzten Monat hat sie Tom geheiratet.

- Toen was ik getrouwd.
- Toen was ik gehuwd.

Damals war ich verheiratet.

- Je weet dat ik getrouwd ben.
- Je weet dat ik gehuwd ben.
- U weet dat ik getrouwd ben.
- U weet dat ik gehuwd ben.

- Du weißt doch, dass ich verheiratet bin.
- Sie wissen doch, dass ich verheiratet bin.
- Ihr wisst doch, dass ich verheiratet bin.

- Vorige maand is ze met Tom getrouwd.
- De vorige maand is ze met Tom gehuwd.

- Sie hat Tom letzten Monat geheiratet.
- Letzten Monat hat sie Tom geheiratet.

- Voor zover ik weet is zij nog altijd niet gehuwd.
- Voor zover ik weet, is zij nog niet getrouwd.

Soweit ich weiß, hat sie noch nicht geheiratet.

- Ze waren jong toen ze trouwden.
- Zij zijn getrouwd toen ze nog jong waren.
- Ze zijn jong getrouwd.
- Ze zijn jong gehuwd.

Sie heirateten, als sie noch jung waren.