Translation of "Ermee" in German

0.020 sec.

Examples of using "Ermee" in a sentence and their german translations:

- Hou daarmee op.
- Hou ermee op.
- Stop ermee.

- Hören Sie auf damit!
- Lasst das.

Hij begon ermee!

Er hat angefangen!

Hou ermee op.

Es ist genug!

Veel geluk ermee.

Viel Glück damit!

- Tom is ermee eens.
- Tom is het ermee eens.

Tom ist einverstanden.

We zijn ermee weggekomen.

Wir sind damit durchgekommen.

Tom wil ermee stoppen.

- Tom will aufhören.
- Tom will kündigen.

Tom is ermee eens.

Tom ist einverstanden.

We moeten ermee beginnen.

- Wir müssen anfangen.
- Wir müssen loslegen.

Hoe gaat het ermee?

Wie geht’s?

Ik wil ermee ophouden.

- Ich will aufhören.
- Ich will kündigen.

Tom wil ermee ophouden.

Tom will aufhören.

Wanneer was je ermee klaar?

- Wann warst du damit fertig?
- Wann hast du es beendet?

Zijn jullie het ermee eens?

Bist du einverstanden?

Ik ben het ermee eens.

Ich bin einverstanden.

Wat gaan we ermee doen?

Was machen wir damit?

Wat gaat Tom ermee doen?

Was wird Tom damit machen?

Goeienavond, hoe gaat het ermee?

- Guten Abend! Wie geht’s?
- ’n Abend! Was geht?

Wat moeten we ermee doen?

Was sollen wir damit anfangen?

Wat ga je ermee doen?

Was wirst du damit machen?

Oké, ik ben ermee weg.

Also, Feierabend!

- Hou daarmee op!
- Hou ermee op!

- Hör mal auf!
- Hör mal auf damit!

Dat doet pijn! Hou ermee op!

Das tut weh! Hör auf damit!

Wat heeft dat ermee te maken?

Was hat das damit zu tun?

- Ik neem ontslag.
- Ik stop ermee.

- Ich trete zurück.
- Ich resigniere.

Tinder? F*ck-it, weg ermee.

Tinder? Sch* drauf, das war's.

- Hij nam ontslag.
- Hij stopte ermee.

- Er gab auf.
- Er hat aufgegeben.
- Er hat gekündigt.

Ja! Ik ben het ermee eens.

Jawohl! Ich stimme zu.

- Ik ben het ermee eens.
- Akkoord.

Ich bin einverstanden.

- We zijn ermee bezig.
- We werken eraan.

Wir arbeiten daran.

Me moeten ermee ophouden onszelf te bedriegen.

Wir müssen aufhören, uns selbst etwas vorzumachen.

- Tom was ermee eens.
- Tom stemde in.

- Tom stimmte zu.
- Tom war einverstanden.

- Boe! Stop ermee!
- Boe! Hou daarmee op!

Buh! Aufhören!

- Ik geef het op.
- Ik stop ermee.

- Ich gebe auf.
- Ich gebe es auf.

- Hou daarmee op!
- Hou ermee op!
- Laat dat!

- Lass das!
- Hör auf damit!
- Hör mal auf!
- Hör mal auf damit!

Ik weet niet wat Tom ermee heeft gedaan.

Ich weiß nicht, was Tom damit gemacht hat.

- Maria was het ermee eens.
- Maria stemde toe.

Maria stimmte zu.

Ik was het ermee eens het te kopen.

Ich willigte ein, es zu kaufen.

- Hou daarmee op!
- Hou ermee op!
- Stop daarmee!

- Hör damit auf!
- Hör mal auf!
- Hör mal auf damit!

- Als je dat niet fijn vindt, hou ik ermee op.
- Als dat je niet bevalt, hou ik ermee op.

- Wenn dir das nicht gefällt, höre ich auf.
- Wenn euch das nicht gefällt, höre ich auf.
- Wenn Ihnen das nicht gefällt, höre ich auf.

Doen wat ik ermee wilde, en mijn resultaten voorspellen.

ich konnte damit tun, was ich wollte, und die Ergebnisse vorhersagen.

Ideeën zijn niet verantwoordelijk voor wat mensen ermee doen.

Die Ideen sind nicht verantwortlich für das, was die Menschen aus ihnen machen.

- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?

Wie geht’s dir?

- Wat ga je ermee doen?
- Wat gaat u ermee doen?
- Wat gaan jullie ermee doen?
- Wat ben je daarmee van plan?
- Wat bent u daarmee van plan?
- Wat zijn jullie daarmee van plan?

- Was wirst du damit machen?
- Was tust du damit?

- Ik knikte om te laten zien dat ik het ermee eens was.
- Ik knikte om aan te geven dat ik ermee instemde.

Ich nickte zum Zeichen, dass ich zustimmte.

- Hoe gaat het ermee?
- Wat is er gaande?
- Alles goed?

- Was ist los?
- Was geht?
- Na, wie geht's?
- Was gibt's?

- Wees niet zo naïef.
- Stop ermee zo naïef te zijn.

Sei nicht so naiv.

- Ik ben het ermee eens.
- Ik ben dezelfde mening toegedaan.

Ich bin einverstanden.

- Goedenavond, hoe maakt u het?
- Goeienavond, hoe gaat het ermee?

Guten Abend, wie geht es Ihnen?

Hij heeft niet veel geld, maar hij komt ermee toe.

Er hat wenig Geld, aber er kommt zurecht.

Vroeger heb ik veel gerookt, maar ik ben ermee gestopt.

Früher habe ich viel geraucht, aber ich habe damit aufgehört.

- Hij ging akkoord.
- Hij stemde toe.
- Hij stemde ermee in.

Er stimmte zu.

Om te weten wat ermee gebeurt als het daar naartoe gaat.

Nur so können wir es sicher lagern.

- Schiet op.
- Doe wat je moet doen.
- Aan de slag ermee.

- Mach weiter!
- Nun mach schon weiter!
- Nun machen Sie schon weiter!

- Ik neem ontslag.
- Ik zal ontslag nemen.
- Ik zal ermee stoppen.

- Ich werde aufhören.
- Ich werde abbrechen.

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het ermee?
- Hoe staan de zaken?

- Wie geht’s?
- Wie steht es?

- Ik geef het op.
- Ik stop ermee.
- Ik geef me gewonnen.

Ich gebe auf.

Als ik hem kan gebruiken, kom ik ermee tot aan de weg.

Damit könnte ich weiter nach unten in Richtung Straße gelangen.

Als twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen.

Wenn zwei sich streiten, freut sich der dritte.

Of je het ermee eens bent of niet, ik ga het toch doen.

Ich werde es sowieso machen, ob du damit einverstanden bist oder nicht.

- Toms vriendin dreigde hem te verlaten.
- Toms vriendin dreigde ermee hem te verlaten.

Toms Freundin drohte damit, ihn zu verlassen.

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?
- Hoe gaat het met u?
- Hoe maak je het?
- Hoe is het ermee?
- Hoe gaat het met jullie?

- Wie geht es dir?
- Wie geht’s?
- Wie geht es Ihnen?
- Wie geht’s dir?

- Stop!
- Hou op!
- Dat is genoeg.
- Dat volstaat.
- Hou daarmee op!
- Hou ermee op!
- Halt!
- Ophouden!

- Hör auf!
- Lass das.

- Stop!
- Hou op!
- Hou daarmee op!
- Hou ermee op!
- Hou daar toch mee op.
- Ophouden!
- Stop daarmee!

Hör auf damit!

- Goed, ik ben hier weg.
- Zo, ik ben weg.
- Oké, ik ben ermee weg.
- Goed, ik smeer 'em.

Also, Feierabend!

- Het merendeel van de mensen gaat akkoord.
- De meeste mensen zijn het eens.
- De meeste mensen zijn het ermee eens.

Die meisten Leute stimmen zu.

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?
- Hoe gaat het met u?
- Hoe gaat het met jullie?

- Wie geht es dir?
- Wie geht’s?
- Wie geht es Ihnen?
- Wie geht’s dir?
- Wie geht es euch?

- Ik ben het ermee eens.
- Ik denk hetzelfde.
- Ik dacht hetzelfde.
- Ik heb dezelfde indruk.
- Ik voel me ook zo.
- Ik ben het daarmee eens.
- Ik heb hetzelfde gevoel.

Ich dachte dasselbe.