Translation of "Boek" in French

Dit boek is een nieuw boek.

- Ce livre est nouveau.
- Ce livre est neuf.

- Doe het boek toe.
- Doe het boek dicht.
- Sluit het boek.

- Fermez le livre.
- Ferme le livre.

Elk interessant boek is een goed boek.

Tout livre intéressant est un bon livre.

- Doe het boek dicht.
- Sluit het boek.

Ferme le livre.

- Het is jouw boek.
- Het is uw boek.
- Het is jullie boek.

- C'est ton livre.
- C'est votre livre.

- Ik heb je boek gelezen.
- Ik heb uw boek gelezen.
- Ik heb jullie boek gelezen.
- Ik las je boek.
- Ik las uw boek.
- Ik las jullie boek.

- J'ai lu votre livre.
- J'ai lu ton livre.

- Dit boek is van mij.
- Dit is mijn boek.
- Dat is mijn boek.

C'est mon livre.

- Dit is een boek.
- Dat is een boek.

C'est un livre.

- Dat boek is nieuw.
- Dit boek is nieuw.

- Ce livre est nouveau.
- Ce livre est neuf.

- Dit boek is nieuw.
- Het boek is nieuw.

- Ce livre est nouveau.
- Le livre est nouveau.

- Heb je een boek?
- Heb jij een boek?

As-tu un livre ?

- Dat boek was nieuw.
- Dit boek was nieuw.

- Le livre était neuf.
- L'ouvrage était neuf.

- Ik las uw boek.
- Ik las jullie boek.

J'ai lu votre livre.

- Heb jij een boek?
- Hebben jullie een boek?

As-tu un livre ?

- Is dit jouw boek?
- Is dit uw boek?

Est-ce que c'est ton livre ?

- Dat boek is klein.
- Dit boek is klein.

Ce livre est petit.

- Dat boek is zwaar.
- Dit boek is zwaar.

Ce livre est lourd.

Sluit het boek.

Ferme le livre.

Lees dit boek.

Lis ce livre.

- Hebt gij dit boek geschreven?
- Hebt u dit boek geschreven?
- Heb jij dit boek geschreven?
- Hebben jullie dit boek geschreven?

- As-tu écrit ce livre ?
- Tu as écrit ce livre ?
- Vous avez écrit ce livre ?
- Avez-vous écrit ce livre ?

- Wie heeft dit boek geschreven?
- Wie schreef dit boek?

Qui a écrit ce livre ?

- Dit is een oud boek.
- Dit boek is oud.

C'est un vieux livre.

- Wiens boek is dit?
- Van wie is dat boek?

- À qui est ce livre ?
- À qui appartient ce livre ?

- Dat is haar boek.
- Dit boek is van haar.

Ce livre est à elle.

- Ik bracht een boek.
- Ik heb een boek meegebracht.

J'ai apporté un livre.

- Dit is een boek.
- Hier heb je een boek.

Voici un livre.

- Welk boek heb je nodig?
- Welk boek hebt u nodig?
- Welk boek hebben jullie nodig?

- De quel livre avez-vous besoin ?
- De quel livre as-tu besoin ?

- Hebt gij dit boek geschreven?
- Hebt u dit boek geschreven?
- Heb jij dit boek geschreven?

- As-tu écrit ce livre ?
- Vous avez écrit ce livre ?
- Avez-vous écrit ce livre ?

- Welk boek is van u?
- Welk boek is van jou?

Lequel est ton livre ?

- Heb je dit nieuw boek?
- Heeft u dit nieuw boek?

- As-tu ce nouveau livre ?
- Avez-vous ce nouveau livre ?
- As-tu ce nouveau livre ?

- Hebt gij dit boek geschreven?
- Heb jij dit boek geschreven?

- As-tu écrit ce livre ?
- Tu as écrit ce livre ?

- Dit boek was erg interessant.
- Dit boek was zeer interessant.

Ce livre était très intéressant.

- Hij pakte het boek op.
- Hij raapte het boek op.

Il a ramassé le livre.

- Dat boek kost 4 dollar.
- Dit boek kost 4 dollar

Ce livre coûte 4 dollars.

- Dat boek is echt oud.
- Dat boek is heel oud.

- Ce livre est très ancien.
- C'est un livre très ancien.

- Ik geef jullie een boek.
- Ik geef u een boek.

Je te donne un livre.

- Ik wou het boek kopen.
- Hij wilde het boek kopen.

- Il voulait acheter le livre.
- Il voulut acheter le livre.

- Geef dit boek aan Tom.
- Geef dat boek aan Tom.

Donne ce livre à Tom.

- Ik vond het boek interessant.
- Het boek leek me interessant.

J'ai trouvé le livre intéressant.

- Hebt u dit boek geschreven?
- Heb jij dit boek geschreven?

Avez-vous écrit ce livre ?

Lees het boek hardop.

Lisez le livre à haute voix.

Het boek is hier.

Le livre est ici.

Welk boek is beter?

Quel livre est le meilleur ?

Dit is een boek.

- C'est un livre.
- Ceci est un livre.

Geef mij het boek.

Donne-moi ce livre.

Waar is het boek?

- Où est le livre ?
- Où est le livret ?

Ze nam haar boek.

- Elle a pris son livre.
- Elle prit son livre.

Ik wil een boek.

Je veux un livre.

Ik las een boek.

Je lisais un livre.

Ik verkocht een boek.

J'ai vendu un livre.

Het boek is groot.

- Le livre est gros.
- Le livre est épais.

Dit is mijn boek.

C'est mon livre.

Begrijp je dit boek?

- Est-ce que tu comprends ce livre ?
- Comprends-tu ce livre ?
- Comprenez-vous ce livre ?

Ze verloor een boek.

Elle a égaré un livre.

Hij verloor een boek.

Il a perdu un livre.

Ik kocht een boek.

J'ai acheté un livre.

Ze heeft een boek.

Elle a un livre.

Het boek is klein.

Le livre est petit.

Wat een interessant boek!

Quel livre intéressant !

Doe je boek dicht.

- Ferme ton livre.
- Ferme ton livre !

Ik zie het boek.

Je vois le livre.

Hoeveel kost dat boek?

Combien coûte ce livre ?

Je boek is hier.

Ton livre est ici.

Ik lees een boek.

- Je lis un livre.
- Je suis en train de lire un livre.

Hij leest een boek.

Il lit un livre.

Dat boek is oud.

Ce livre est vieux.

Zie je mijn boek?

- Voyez-vous mon livre ?
- Vois-tu mon livre ?

Waar is mijn boek?

- Où est mon livre ?
- Où se trouve mon livre ?

Doe het boek toe.

Fermez le livre.

Heb jij een boek?

As-tu un livre ?

Kijk! Het boek brandt!

Regarde ! Le livre brûle.

Dat is mijn boek.

C'est mon livre.

Het is jouw boek.

C'est ton livre.