Translation of "Jullie" in Polish

Jullie kennen jullie superkrachten.

Znacie własne supermoce.

- Wisten jullie dit?
- Wisten jullie dat?

Wiedzieliście to?

Jullie eten.

Jecie.

Jullie liegen!

- Kłamiecie.
- Wy kłamiecie.

Roken jullie?

Palicie?

Jullie kopen.

Wy kupujecie.

- Jullie werken te veel!
- Jullie werken te veel.

Pracujecie za dużo.

Hebben jullie zussen?

Czy ma pan siostrę?

Jullie zijn verbazingwekkend.

Jesteście niesamowici.

Kent ze jullie?

Czy ona cię zna?

Jullie zijn gestoord!

Jesteście szaleni!

Horen jullie dat?

Słyszysz to?

Zijn jullie Chinees?

Jesteś Chińczykiem/Chinką?

Zijn jullie gelukkig?

Czy jesteś szczęśliwy?

Wat lezen jullie?

Co pan czyta?

Jullie zijn dokters.

Państwo są lekarzami.

Jullie hebben gewonnen.

Wygrałeś.

Jullie zijn mooi.

- Jesteście piękne.
- Jesteście piękni.

Jullie werken mee.

Współpracujesz.

Jullie zijn gevangenen.

Jesteście więźniami.

Zijn jullie broers?

Jesteście braćmi?

Zijn jullie dakloos?

Jesteś bezdomny?

Zijn jullie zussen?

Jesteście siostrami?

Jullie zijn moe.

Jesteś zmęczony.

Jullie moeten wachten.

Będziesz musiał zaczekać.

Waarom lachen jullie?

Czemu się wszyscy śmiejecie?

Waren jullie bang?

Baliście się?

Hebben jullie haast?

Spieszysz się?

Wanneer leren jullie?

Kiedy się uczycie?

Vertrouwen jullie haar?

- Ufacie jej?
- Czy wy jej ufacie?

Waren jullie bezig?

Byliście zajęci?

Kennen jullie elkaar?

Znacie się?

Kunnen jullie lezen?

Potraficie czytać?

Hebben jullie rijst?

Czy macie ryż?

Woonden jullie hier?

Mieszkaliście tutaj?

Jullie moeten beginnen.

Musicie zacząć!

Hebben jullie dekens?

Czy macie koce?

Jullie moeten helpen.

Musicie pomóc!

Wisten jullie dit?

Wiedzieliście o tym?

- Jullie wachtten.
- Jullie waren aan het wachten.
- U wachtte.

- Oczekiwałeś.
- Oczekiwałaś.
- Oczekiwałyście.
- Oczekiwaliście.

Volgen jullie het nog?

Nadążacie?

Bedankt voor jullie kritiek.

Dziękuję za waszą krytykę.

Ik toon het jullie.

Pozwólcie, że udowodnię.

Waar gaan jullie naartoe?

- Dokąd idziesz?
- Dokąd jedziesz?
- Dokąd się udajesz?
- Gdzie się kierujesz?

Waar is jullie vader?

Gdzie jest wasz ojciec?

Jullie zijn geen honden.

Nie jesteście psami.

Willen jullie iets eten?

Chcecie coś zjeść?

Jullie hebben twee broers.

Macie dwóch braci.

Jullie zijn mijn vrienden.

Jesteście moimi przyjaciółmi

- En u?
- En jullie?

- A Pan?
- A Pani?
- A wy?

Jullie kunnen tv kijken

Możecie oglądać telewizję.

Wat is jullie telefoonnummer?

Jaki jest Twój numer telefonu?

Jullie zijn Duitsers, toch?

Jesteście Niemcami, tak?

Wat gaan jullie doen?

Co zrobisz?

Ik heb jullie gezien.

Widziałem was.

Hebben jullie geen dorst?

Nie napije się pan czegoś?

Jullie zullen moeten gaan.

Będziesz musiał iść.

Kunnen jullie het openen?

Czy możecie to otworzyć?

Ik nodig jullie uit.

Zapraszam cię.

- Jij neuriet.
- Jullie neuriën.

- Nucisz.
- Śpiewasz pod nosem.

Jullie zijn niet uitgenodigd.

Nie jesteś zaproszony.

Bezitten jullie een apotheek?

Posiadacie aptekę?

Het is jullie schuld.

To twoja wina.

Jullie zijn nog jong.

Ty wciąż jesteś młody.

Waar wonen jullie allemaal?

Gdzie wy mieszkacie?

- Bestaan jullie?
- Bestaat u?

Istniejesz?

Ik denk aan jullie.

Myślę o was.

Jullie hebben het nodig.

Potrzebujecie tego.

Waar is jullie zuster?

Gdzie jest twoja siostra?

Willen jullie wat ijs?

Chcecie lody?

Waarvoor interesseren jullie je?

Czym się interesujecie?

Hoeveel pennen hebben jullie?

Ile macie długopisów?

Hebben jullie hulp nodig?

Potrzebujecie pomocy?

Jullie huis is groot.

Wasz dom jest duży.

Jullie zijn een probleem.

Jesteście problemem.

Wie heeft jullie gevonden?

Kto was znalazł?

- Vist u?
- Vissen jullie?

- Czy pan wędkuje?
- Czy łowi pan ryby?

Waarom zijn jullie thuis?

Dlaczego jesteście w domu?

- U stinkt.
- Jullie stinken.

Śmierdzicie.

Tom houdt van jullie.

Tom kocha was.

Jullie zijn zo lui!

Jesteście tacy leniwi!

Houden jullie van peren?

Lubicie gruszki?

Bedankt voor jullie liefde. En vooral bedankt voor jullie diepe kameraadschap...

Dziękuję za waszą miłość. A przede wszystkim dziękuję za waszą solidarność

Jullie zouden hier moeten staan en wij moeten voor jullie applaudisseren.

Wy powinniście stać tutaj. A my powinniśmy wiwatować na waszą cześć.

- Jij beslist.
- Jij bepaalt.
- U bepaalt.
- U beslist.
- Jullie bepalen.
- Jullie beslissen.

Ty zdecyduj.

- Wat kook je?
- Wat koken jullie?
- Wat zijn jullie aan het koken?

Co gotujesz?

- Kijk je televisie?
- Kijkt u tv?
- Kijken jullie tv?
- Kijken jullie televisie?

- Ogląda pan telewizję?
- Czy oglądasz telewizję?

- Je verraadde jouw land.
- U verraadde uw land.
- Jullie verraadden jullie land.

Zdradziłeś swój kraj.

...terwijl ik jullie president was.

podczas swojej kadencji.

Ik sta aan jullie zijde...

będę po waszej stronie,

Maar dat weten jullie al.

Ale to już wiecie.